18
DONDERDAG 27 JANUARI 1910.
Dan zou er geen sprake moeten zijn van ten hoogste ƒ2250.
Burgemeester en Wethouders zijn van meening, dat men het
Bestuur van het Fonds ter wille moet zijn, dat men hetgeen
er op het oogenblik te kort is moet aanvullen; daarover
bestaat geen verschil van gevoelen. Nu is er echter blijkbaar
wel verschil van meening ten aanzien van het bedrag. Wil
men nu op de begrooting voor dit doel een begrootingspost
brengen, dan moet ook de verordening worden herzien. En
de vraag zou misschien overweging verdienen, of wij het
eerste punt wel zouden behandelen. Wij zouden ons dan nu
kunnen bepalen tot het bijpassen van hetgeen het vorige
jaar is te kort gekomen. Het College van Burgemeester en
Wethouders heeft daaromtrent echter geen overleg kunnen
plegen, zoodat wij nu moeielijk over deze zaak kunnen beslissen.
Mij dunkt, dat wij nu alleen moeten geven aan het Bestuur,
wat het het vorige jaar te kort is gekomen. Wenschtmenin
te gaan op het denkbeeld door verschillende sprekers voor
gestaan, dan zal eene wijziging van de verordening moeten
plaats hebben.
De heer Briët. M. d. Y. Wat u gezegd hebt om punt a
van het voorstel nu niet te behandelen, kan dunkt mij niet
opgaan. Indien wij medegaan met hetgeen in b is voorge
steld, dan komen wij in strijd met art. 1 van de verordening,
regelende den steun aan het werkloozenfonds, zoodat in
de eerste plaats de verordening moet worden gewijzigd, hetzij
door het bedrag te doen vervallen, hetzij door een ander
bedrag op te nemen, dus niet te lezenten hoogste 2250,
maar een subsidie van f 2250. De woorden »ten hoogste"
zouden dus moeten vervallen. Ik zou het het meest wenschelijk
achten die woorden weg te laten, en om het derde lid van
het artikel aldus te lezen: De inkomsten van het fonds bestaan
uit een jaarlijksch subsidie van de gemeente van 2250.
Als amendement stel ik dus voor om de woorden »ten hoogste"
te doen vervallen en het cijfer 1500 te vervangen door ƒ2250.
De heer Sijtsma. Wanneer men nu stelt een bedrag van
2250, zonder nadere omschrijving, beteekent dit dan, dat het
Bestuur weer de vrijheid heeft dit bedrag te overschrijden?
Heeft het die beteekenis, dan is het vervallen van de woorden
»ten hoogste" eenigszins bedenkelijk. Of moet het dit be-
teekenenwanneer er meer noodig isdart kan er meer
worden gevraagd? Maar dan beteekent het ook niets, want
dat kan bij toevoeging van de woorden »ten hoogste" ook
nog worden gedaan.
De heer Vergouwen. De uitdrukking »ten hoogste", zooals
die hier staat, beteekent een open crediet van 2250. Vallen
de woorden »ten hoogste" weg, dan krijgt het bestuur van
het fonds een mandaat van 2250 of zooveel meer als later
noodig blijkt te zijn, en alsdan vastgesteld wordt.
De Voorzitter. Vervallen de woorden »ten hoogste", dan
wordt het eenigszins eene vaste bijdrage, dan kan er voor
het volgende jaar dus een surplus bestaan, dat men dan ook
voor dat jaar mag gebruiken, terwijl men bij het tegenwoor
dige stelsel alleen een maximum aangeeft van 2250; wordt
er 1700 uitgegeven, dan kan men de gemeente niet meer
in rekening brengen; van overhouden is dus bij het tegen
woordige stelsel geen sprake.
De heer Vergouwen. Dan was het het beste om het amen
dement van den heer Briët aan te nemen, dan kunnen Burge
meester en Wethouders, als eventueel de verordening moet
gewijzigd worden, met een daartoe strekkend voorstel bij den
Raad komen. In elk geval is dan op dit oogenblik in de
behoefte voorzien.
De Voorzitter. Dan is het mogelijk, dat wij dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders ongewijzigd aannemen en
daarna het bestuur van het Werkloozenfonds met een voorstel
komt, om de verordening te herzien. Dat kan over één of
twee maanden gebeuren. Wij zijn dan op dit oogenblik gered
men kan een dergelijk voorstel van het fondsbestuur a tête
reposée overwegen, er kan door Burgemeester en Wethouders
praeadvies over uitgebracht worden en dan kan de Raad er
over discussieeren, iets, waarop wij thans niet zijn voorbereid.
Dat is dunkt mij de beste weg. Ik verzoek daarom den
heer Briët zijn amendement momenteel terug te nemen en
met het denkbeeld, dat in het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is belichaamd, mede te gaan. Gevoelt het Fonds
bestuur zich dan bezwaard, laat het dan met een voorstel
tot wijziging der verordening komen. Wij zullen dat geheel
onbevooroordeeld bekijken.
De heer Briët. Dan gaan wij een verordening wijzigen om
die later nog eens te wijzigen.
De Voorzitter. Wat hindert dat? Het is in elk geval
beter, dan dat wij een principe in de verordening brengen,
op de bespreking waarvan wij niet zijn voorbereid.
De heer Briët. Op dit oogenblik wordt er in de veror
dening reeds een vaste som van 1500 genoemd. Wat is er
nu voor kwaad in gelegen, om dat bedrag op ƒ2250 te bepalen?
Ik begrijp niet, waarom dat zulk een ingrijpende wijziging
zou wezen. Indertijd is de som van 1000 veranderd in een
vast bedrag van 1500 en nu zou ik alleen willen, dat laatst
genoemd bedrag werd verhoogd tot 2250. Ik wensch de
woorden »ten hoogste," die niets dan kwaad kunnen stichten,
te doen vervallen.
De Voorzitter. Gij wilt in de verordening het beginsel
opnemen, dat het fondsbestuur een eventueel overschot van
het ééne jaar op de rekening van een volgend dienstjaar zal
kunnen overschrijven. Wil men dat, dan is daar misschien
niets tegen, maar dan moet dat beginsel vooraf door den
Raad nader onder de oogen worden gezien
De heer Sijtsma. Als ik de zaak goed begrepen heb, loopt
de quaestie over de vraag, of het wenschelijk is het fonds
in de gelegenheid te stellen een potje te maken of het, m. a. w.
het ééne jaar van de 2250 overhoudende, dat overschot tot
een volgend jaar mag bewaren. Wordt het geld steeds geheel
verbruikt, dan is het precies hetzelfde, of de woorden »ten
hoogste" in het artikel staan of niet.
Het komt mij echter verstandig voor die vraag nog eens
onder de oogen te zien, als wij er rustig over nagedacht
hebben. Het fondsbestuur kan nu over f 2250 voorloopig
een voldoende bedrag beschikken en later kunnen wij dan
zien, of er meer noodig is of niet, en of er wellicht meerder
vrijheid van handelen moet worden gegeven.
Het verdient mijns inziens nu aanbeveling de zaak te laten
zooals zij is en in deze met Burgemeester en Wethouders
mede te gaan.
De heer Aalberse. Ik wil de woorden, die de heer Sijtsma
aan het slot van zijn rede heeft gebezigd, n. 1. dat het aan
beveling verdient de zaak te laten, zooals zij is, overnemen,
maar dan leg ik ze in tegenovergestelden zin uit. De prin-
cipieele wijziging, waar van sprake is, wordt niet voorgesteld
door den heer Briët, maar door Burgemeester en Wethouders.
Op dit oogenblik staat in de verordening een vast bedrag
zonder de bijvoeging »ten hoogste". De gemeente geeft dus
een vaste som van 1500 aan het fonds. Nu is het fonds
verleden jaar toevallig tekort gekomen, maar gesteld, dat het
slechts 1200 had uitgegeven, dan had het 300 overge
houden.
Zoo is de bestaande toestand, en nu stellen Burgemeester
en Wethouders voor, om thans vóór het te noemen bedrag
de woorden »ten hoogste" in te lasschen. Dat is de princi-
pieele verandering, want dan mag het fonds niet meer over
het bepaalde bedrag beschikken, alleen maar over het bedrag,
dat werkelijk is uitgegeven. Indien de heer Sijtsma de zaak
wil laten, zooals zij is, en geen principieele wijziging van de
verordening wil aanbrengen zonder dat die quaestie in het
potten nader is bekeken, dan moet hij het amendement van
den heer Briët steunen, en niet het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, dat een wijziging brengt in den bestaanden
toestand zonder dat de Raad daarop voorbereid is.
De Voorzitter. Ik vraag aan den heer Aalberse, hoe hij
dan aan het geld komt om het tekort te dekken.
De heer Aalberse. Ik onderscheid tweeërlei in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
1°. Om goed te maken hetgeen in strijd met de verordening
is gebeurd. Men heeft meer uitgegeven dan het bedrag, dat
in de verordening is toegestaan. Dat had volgens de bestaande
verordening niet mogen gebeuren, en nu komt het Bestuur
van het Fonds bij den Raad en zegt: de zaak is nu eenmaal
zoo geloopen, wij konden niet anders, wij hebben het bedrag
overschreden. De Raad zegt daarop: het is jammer, dat het
gebeurd is, wij begrijpen het echter en de gemeente zal het
ontbrekende bijpassen.
2°. Komen Burgemeester en Wethouders met wijziging van
het bedrag, dat in de verordening is genoemd, om te voor
komen, dat het volgende jaar weder iets dergelijks geschiedt.
Nu zou ik dit willen opmerken, dat wanneer Burgemeester
en Wethouders alleen het bedrag van ƒ1500 hadden veranderd
in ƒ2250, zij niets principieels hadden gewijzigd, alleen maar
het bedrag; maar door bijvoeging van de woorden: »ten
hoogste" hebben Burgemeester en Wethouders de verordening
principieel gewijzigd. Nu geeft de gemeente niet meer een
vast bedrag, maar zij geeft, wat door het fonds is uitgegeven
tot een maximum van ƒ2250. Nemen wij het amendement
van den heer Briët aan, dan wijzigen wij principieel niets in
de verordening; dan wordt alleen het bedrag, dat de gemeente
geeft, veranderd. Nemen wij daarentegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders aan, dan wijzigen wij niet alleen
het cijfer, maar ook het beginsel van de verordening; dan
maken wij uit, dat het fonds niet potten mag. Burgemeester
en Wethouders stellen dus voor de verordening principieel te
wijzigen, terwijl uw bezwaar, mijnheer de Voorzitter, tegen
het amendement juist was, dat wij staande deze vergadering
geen principieele veranderingen moesten aanbrengen!