GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
15
STUKKEX.
N°. 29. Leiden, 18 Januari 1910.
Tegen de inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer
A. Kist, om continuatie in de betrekking van Stadsgeneesheer,
bestaat bij ons college geen bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer
A. Kist wederom voor den tijd van drie jaren in zijne be
trekking van Stadsgeneesheer te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
Leiden, 6 Januari 1910.
De ondergeteekende verzoekt den Gemeenteraad van Leiden
met verschuldigden eerbied hem wederom in de betrekking
van Stadsgenees- en heelkundige te continueeren.
A. Kist,
Med. Docts Arts.
N°. 30. Leiden, 19 Januari 1910.
Reeds bij de behandeling van de gemeente-begrooting voor
het jaar 1909 in de secties van den Gemeenteraad werd door
ons, bij de Memorie van Antwoord, een nadere regeling van
de salarissen van de beambten aan de Bank van Leening
en hare bijkantoren in uitzicht gesteld. Want hoewel de in
de secties gemaakte opmerking, dat de tegenwoordige salaris
regeling een »onmogelijke'' zou zijn, veel aan duidelijkheid
te wenschen overliet, zoo moest toch ook onzerzijds, en dit
vooral na de ter zake door den heer Zwiers in de raadszitting
van 29 October 1908 gegeven toelichting, worden erkend, dat
een wijziging van deze gecompliceerde salarisregeling alleszins
aanbeveling zou verdienen. En in ons antwoord op het sectie-
verslag over de begrooting van het loopende dienstjaar kon
dan ook nader worden medegedeeld, dat weldra een nieuwe
concept-salarisregeling van commissarissen der Bank mocht
worden tegemoet gezien.
Inmiddels is deze concept-regeling in de maand October
van het vorige jaar bij Uwe Vergadering ingekomen. Enkele
door ons college tegen die regeling geopperde bezwaren
gaven echter commissarissen aanleiding hun voorstel alsnog
eenigszins te wijzigen, zoodat de oorspronkelijk bij schrijven
van 13 October 1909 voorgestelde regeling bij schrijven van
12 Januari 1910 door een andere werd vervangen. De ver
schillende hierop betrekking hebbende stukken liggen in de
Leeskamer ter inzage.
De gecompliceerdheid van de tegenwoordige salarisregeling
moge uit het volgende blijken.
De controleur genoot, behalve vrije woning, over 1908 een
wedde van 2006.08, rrl. een vaste wedde van 1800.
krachtens Raadsbesluit van 24 Maart 1904, benevens 34 van
het aan het hoofdkantoor ontvangen administratieloon, inge
volge de aan commissarissen bij art. 6 van het Raadsbesluit
van 18 December 1874 «regelende de uitvoering van het
Reglement van de Bank van Leening,'' zooals dit werd ge
wijzigd bij Raadsbesluit van 9 Februari 1888 (Gem. BI. n° 4),
overgelaten verdeeling van 75 van het in totaal aan het
hoofdkantoor ontvangen administratieloon.
De onderkassier genoot in dat jaar een bezoldiging van
'1274.25, nl. een vaste wedde van 1150.volgens het
genoemde raadsbesluit en 20f van het aan het hoofdkan
toor ontvangen administratieloon, volgens de regeling van
commissarissen; evenzoo de boekhouder een vaste wedde van
ƒ900.en 20| van het administratieloon, tezamen 1024.25
Aan het hulpkantoor A genoot over 1908 de hoofdbeambte,
behalve vrije woning, een bezoldiging van f 756.48, nl. een
vaste toelage van ƒ350.—, benevens 55% van het gedeelte
van het aan dat hulpkantoor ontvangen administratieloon,
volgens art. 12 van de verordening van 13 October 1898,
«houdende reglement voor de hulpkantoren der Bank van Lee
ning" (Gein. BI. n° 16). Op dezelfde wijze genoot de hoofd r
beambte aan het hulpkantoor B een salaris van ƒ765.68.
Voorts genieten de assistenten aan de hulpkantoren behalve
een vaste toelage van ƒ200.—, volgens een besluit van com
missarissen van 6 Maart 1903, 35 van het gedeelte van
het aan de hulpkantoren ontvangen administratieloon, of resp.
ƒ458.67 en ƒ464 51 in 1908.
Maar nog het meest ingewikkeld is de salarisregeling van
den bediende. Deze genoot in totaal in 1908 een bezoldiging
van 422.48, uit niet minder dan 7 verschillende elementen
samengesteld, t. w. zijn aandeel in het administratieloon, een
gewone en een buitengewone vaste toelage, voorts belooningen
wegens assistentie in het verkooplokaal, in het hoofdkantoor
des Zaterdags, bij publieke verkoopingen en bij ziekte van
ambtenaren.
Terecht wenschen commissarissen deze ingewikkelde salaris-
regeling eenigszins te vereenvoudigen. Maar bovendien heb
ben zij tegen de bestaande regeling nog andere bezwaren.
Zoo meenen zij, dat zoowel aard als omvang der werkzaam
heden eenige verhooging der thans genoten salarissen alles
zins wettigen, terwijl bovendien invoering ook hier van het
stelsel der periodieke tractementsverhoogingen hun alleszins
gewenscht voorkomt. Eindelijk bestaat er volgens commissa
rissen bij de thans geldende regeling een te nauw verband
tusschen het salaris der ambtenaren en de operatien der Bank.
Immers het administratieloon stijgt sprongsgewijzeal naar
een pand hooger wordt geschat, en waar nu omgekeerd het
door de Bank ontvangen administratieloon ook weer invloed
heeft op de bezoldiging der beambtenkan dit aanleiding
geven tot te hooge taxaties. Van den anderen kant eischt de
goede gang van zaken aan de Bank, dat de panden ook
niet te laag worden getaxeerd, waartoe allicht de omstandig
heid, dat de ambtenaren aansprakelijk zijn voor de tekorten
in de opbrengst der door hen beleende voorwerpen, tenzij zij
door commissarissen met algemeene stemmen van die aan
sprakelijkheid worden ontheven, aanleiding zou kunnen geven.
Vandaar dat een factor behoort te blijven bestaa% welke dit
gevaar neutraliseert. En het is daarom dat commissarissen
thans voorstellen aan de beambten, in plaats van een zeker
aandeel in de administratielooneneen zeker percentage toe
te kennen van de door de Bank van de voorgeschoten gelden
geheven interessen. Zoo blijven de beambten belang hebben
bij een zooveel mogelijk juiste taxatie, omdat ook nu hun
bezoldiging stijgt naarmate een hooger bedrag kan worden
ter leen verstrekt, maar de verleiding voor den beambte om
te hoog te taxeeren is thans veel geringeromdat de ge
noten interessen met het ter leen ver strekte geld geleidelijk
stijgen, terwijl een vrij belangrijke verhooging van het voor
schot kan noodig zijn om het verschuldigde administratieloon
te doen klimmen.
Commissarissen stellen daarom de volgende nieuwe salaris
regeling voor:
voor den controleur een aanvangswedde van ƒ1900.met
5 tweejaarlijksche verhoogingen van 50.benevens vrije
woning
voor den onderkassier een aanvangswedde van ƒ1150
met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van 30.-, -j-2% van
de genoten interessen, geschat op 120.—
voor den boekhouder een aanvangswedde van 1000.
met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van 30.-j-2% van
de interessen;
voor de twee hoofdambtenaren aan de hulpkantoren een
aanvangswedde van 650.— met 5 tweejaarlijksche verhoo
gingen van 30 -[- 2 van de interessen, benevens vrije
woning
voor de assistenten aart de hulpkantoren een aanvangswedde
van ƒ450.met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ20.—
benevens 1 van de interessen
voor den bediende een aanvangswedde van 350.met
5 tweejaarlijksche verhoogingen van 20.— en
voor een aan te stellen nieuwen beambte een aanvangswedde
van 500, met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van 30.
Komt deze salarisregeling tot stand dan zal de bezoldiging
van den controleur zich bewegen tusschen 1900.— en
2150; die van den onderkassier tusschen 1270 en
1420; die van den boekhouder tusschen 1120.en
1270.- die van de twee hoofdambtenaren aan de hulp
kantoren tusschen 770.en 920.— en die van
de assistenten aan de hulpkantoren tusschen 510.en
610.—.
En dan zullen de tegenwoordige ambtenaren in bézoldiging
vooruitgaan
de controleur metf 150.—
de onderkassier 150.—
de boekhouder 215
de hoofdbeambte aan het hulpkantoor A met ruim 100.
die aan het hulpkantoor B met -•••.+ƒ 125.
de assistent aan het hulpkantoor A met 112.
die aan het hulpkantoor B met f 125.
terwijl de bediende voorloopig ongeveer dezelfde bezoldiging
zal houden, maar als zijn beide laatste verhoogingen ingaan,
ook ruim 25.in bezoldiging zal vooruitgaan. Hij zal
echter voor het vervolg van een vast salaris verzekerd zijn,
terwijl dit tot dusver uit alterlei bronnetjes werd bijeen
gegaard
Ten slotte zij opgemerkt dat de nieuw aan te stellen be
ambte door commissarissen wordt noodig geacht ten einde
tot een uitbreiding van de boekhouding te kunnen overgaan.
Het is namelijk dringend noodzakelijk, zeggen commissarissen,
dat een lossingsregister wordt aangelegd, waarin dagelijks
post voor post de ontvangsten aan hoofdsommen en interessen