DONDERDAG 13 JANUARI 1910.
7
komt in het kort hierop neer, dat er voor de ouders noch
eerie wettelijke, noch eene zedelijke verplichting bestaat, om
hunne kinderen naar eene bewaarschool te zenden, en dat,
wanneer die ouders dit toch doen, de gemeente hen daarbij
niet behoeft te helpen. Ik acht die redeneering op zich zelve
niet juist Er zijn dingen in de maatschappij, waartoe noch
wettelijke, noch moreele verplichting bestaat, en die de ge
meente toch in het algemeen belang steunt. Maar als de re
deneering van den heer Carpentier Alting juist was, zou hij
slechts tot deze logische conclusie kunnen komen, dat de
gemeente zich dan ook geheel buiten het bewaarschoolonder-
wijs moest houden. Ik zou mij dus kunnen begrijpen, dat
de heer Carpentier Alting met het voorstel kwam, om de
bestaande gemeentelijke bewaarscholen af te schaffen, zij het
dan ook met een overgangstermijn. Die conclusie zou lo
gisch zijn.
De heer Carpentier Alting eerbiedigt echter het eenmaal
aangenomen besluit, om gemeentelijke bewaarscholen op te
richten; maar dan moet hij dit besluit ook aanvaarden met
zijne consequentiën. De gemeente heeft door dat besluit erkend,
dat een goed geregeld bewaarschoolwezen is een gemeente
belang. Staat zij niet op dit standpunt, dan is de oprichting
van eigen bewaarscholen niet gerechtvaardigd. Nu zeggen
Burgemeester en Wethouders in hunne toelichting, dat de
subsidiëering van de bijzondere bewaarscholen in het voordeel
der gemeenten zal zijn, omdat de gemeente anders veel meer
bewaarscholen zou moeten openen. De heer Carpentier Alting
acht dit argument echter niet juist, omdat, zegt hij, de kin
deren van de bijzondere scholen toch niet op de openbare
zouden komen, wegens de principiëele bezwaren, die zij heb
ben vermoedelijk bedoelde hij te zeggen: de principiëele
bezwaren, die hunne ouders hebben tegen neutraal onder
wijs. Waar dus de heer Carpentier Alting zelf erkent, dat
sommige ouders, die moeten mede betalen aan het gemeente
lijk onderwijs, daartegen principiëele bezwaren hebben in die
mate, dat zij medewerken aan de oprichting van bijzondere
scholen, die zij meer geschikt voor hunne kinderen vinden,
daar zal hij toch zelf wel inzien, dat zijn standpunt ten aanzien
van het tegenwoordige voorstel buitengewoon onverdraagzaam
is. Kennende die principiëele bezwaren, wil hij toch die
ouders dwingen aan dat openbaar onderwijs mede te beta
len, en daarnaast nog hunne eigen scholen te bekostigen,
zonder eenigen financiëelen steun van de gemeente te ontvan
gen! De heer Carpentier Alting zegt, dat dit subsidie niet
anders zou zijn dan een cadeau van de gemeente aan de
bijzondere scholen. Goed, maar dan wil ik dit toch nog iets
juister uitdrukken Het is een cadeau aan de ouders, wier
kinderen op die bijzondere scholen gaan. Ik zou dan echter
willen vragen, waarom ook zij niet een cadeau zouden mogen
ontvangen, waar de gemeente zooveel grooter cadeau geeft
aan de ouders van de kinderen, die de openbare bewaarscho
len bezoeken Wanneer het eene principiëel verkeerd is, dan
is het andere nog ve'el verkeerder, omdat daarbij de ouders
nog veel grooter cadeau ontvangen.
Ik kom nu terug op mijn punt van uitgang, en breng
Burgemeester en Wethouders hulde voor het ruime en m. i.
in den goeden zin van het woord «liberale" standpunt door
hen ingenomen, waardoor zij erkennen, dat waar de gemeente,
terecht of ten onrechte dan, zich eenmaal begeven heeft op
het gebied van bewaarschoolonderwijs door het oprichten van
eigen bewaarscholen, dit standpunt dan ook consequent mede
brengt, dat men de billijkheid betracht tegenover die ouders,
die door de belasting mede moeten betalen aan het onderhoud
van de openbare scholen, maar principiëel bezwaar hebben
hunne kinderen daarheen te zenden, waardoor zij gedwongen
zijn direct of indirect mede te werken tot de oprichting van
bijzondere scholen. Ik vind het niet meer dan billijk, wanneer
nu ook van gemeentewege wordt gezegd, dat ook hier moet
gelden: gelijke monniken gelijke kappen. Menschen, die over
het neutrale openbare onderwijs anders denken dan de voor
standers daarvan, zijn evengoed burgers van de gemeente
Leiden. Men mag hunne meening niet deelen, maar er is
geen enkele reden, waarom men die meening niet zou eer
biedigen.
Wat de verschillende amendementen betreft, Burgemeester
en Wethouders verdienen ook hier een woord van dank voor
de ruime toelichting, die zij daaraan hebben doen voorafgaan.
De heer Carpentier Alting heeft zich getoond eeri absoluut
principiëel tegenstander van deze verordening. Wanneer het
principe echter eenmaal is aangenomen, zoo zei hij dan
zal hij er gaarne toe medewerken, om door het voorstellen
van amendementen die verordening zooveel mogelijk te ver
beteren. Ik geloof, dat de voorstanders van deze verordening
tegenover zijne amendementen eenigszins voorzichtig moeten
zijn; bij voorbaat door hem gewaarschuwd, dat hij is een
tegenstander van de geheele zaak, moeten zij zijne amende
menten goed bezien, alvorens daaraan hun stem te geven, want
wat de heer Carpentier Alting als «verbetering" voorstelt,
zou wel eens eenig gevaar kunnen opleveren, en ten slotte
kunnen blijken allerminst naar hunne opvatting eene ver
betering te zijn.
De heer Bosch. M. d. V. Ik had ook willen spreken over
het door de kinderen met opzet niet bezoeken van de door
de gemeente opgerichte bewaarscholen en over het beweerde
geven van een cadeau aan de bijzondere bewaarschool. Nu
de heer Aalberse daar echter zoo uitnemend over heeft ge
sproken, kan ik mij daar gerust bij nederleggen en wensch
ik alleen mijn hartelijke instemming met het door hem
gesprokene te betuigen. Ik zal dus verder van het woord
af zien.
De heer Pera. Ik had mij niet voorgenomen bij dezealge-
meene beschouwingen het woord te voeren, maar naar aan
leiding van het gesprokene door den heer Carpentier Alting
wensch ik nu een enkel woord te zeggen. Ik herinner mij,
dat toen ik enkele jaren geleden met iemand in aanraking
kwam, die tijdelijk met verlof uit Indië in Nederland was,
dat hij toen tegen mij zeideOchwij in Indië bemoeien
ons zoo niet met de zaken in Nederland, die gaan buiten ons
om, wij hebben in Indië ons eigen leven. Wat de heer Car
pentier Alting heden ten beste heeft gegeven omtrent de
verhouding van de overheid tot het onderwijs in het algemeen,
dat standpunt moge 25 jaar geleden zijn verdedigers gevon
den hebben, ik dacht dat wij daar thans overheen waren.
Of komt het, dat de heer Carpentier Alting wegens zijn
verblijf in Indië, niet met den tijd in Nederland is'vooruit-
gegaan
De heer Carpentier Alting kan zich niet vereenigen met
het ruime standpunt door Burgemeester en Wethouders inge
nomen, aan welk standpunt ook ik hulde breng. Volgens hem
hadden Burgemeester en Wethouders gedacht aan het «Elck
wat wils," een standpunt, waaraan m. i. niet genoeg lof kan
worden gebracht.
Ik geef toe, dat er voor de gemeente geen verplichting bestaat
om zich voor het bewaarschoolonderwijs te interesseeren, maar
de ervaring leert toch, dat er in de steden, en vooral onder
de eenvoudige bevolking, eene zekere behoefte bestaat aan
bewaarscholen.
Die menschen hebben eene gelegenheid noodig om hunne
kinderen goed bezorgd te zien en zelf tijdelijk van die zorg
ontheven te zijn. Die omstandigheid moet men niet uit het
oog verliezen. Persoonlijk ben ik eigenlijk tegen bewaarscholen
mijne kinderen zijn er nooit op geweest, al zou ik er in geval
van nood wel gebruik van maken.
Het bestaan van eene bewaarschool is voor vele ouders
echter eene uitkomst en juist daarom ook ligt het op den
weg van de gemeente met die behoefte rekening te houden.
Nu zegt de heer Carpentier Alting: er bestaat hoegenaamd geen
verband tusschen de bewaarscholen en gewoon lager onderwijs.
Ja, mijnheer de Voorzitter, maar in de Provinciale Staten van
Zuid-Holland b. v. heeft het grootste deel der leden daar
gansch anders over gedacht. Toen in die Staten de meer
derheid kwam aan de antiliberalen, was een der eerste daden
dier meerderheid om in 1901 het subsidie aan de Kweekschool
voor bewaarschoolonderwijzeressen in te trekken, maar nadat
eene nieuwe regeling van het lager onderwijs was tot stand
gekomen, was een der eerste daden dier meerderheid, om dat
subsidie weer te herstellen. Wij hebben ons toen verplicht
gerekend aan die Kweekschool het subsidie terug te geven,
al stond zij voor ons in gehalte gelijk met eene gewone
openbare school.
Verder is de heer Carpentier Alting bang voor de hooge
kosten. Toen hij dit zeide, dacht ik onwillekeurig aan zijn
pleidooi voor het behoud van de Hoogere Burgerschool voör
Meisjes. Die school kon niet gemist worden voor de hoogere
opvoeding der kinderen. Het mocht kosten wat het wilde,
maar die school moest er blijven. Daar gold het eene school
voor de deftige kringen, hier echter geldt het scholen voor
het meer behoeftige deel der burgerij, waarvoor wij dan toch
ook wel iets mogen doen.
Wat betreft de verschillende wijzen, waarop het onderwijs
in de school zal worden gegeven, ik laat het rusten. Het
argument dat de kinderen reeds zoo jong verdeeld worden en
onder hen ook al partijen zullen ontstaan, hebben wij al zoo
dikwijls gehoord, dat ik er ook niets meer over zal zeggen.
Het kwaad daaruit voor de samenleving ontstaan is altijd nog
wel te dragen geweest Ik eindig met hulde te brengen aan
Burgemeester en Wethouders voor het standpunt, dat zij hier
hebben ingenomen; een standpunt dat tegenover de burgers
in het algemeen een breed standpunt kan genoemd worden.
Trouwens Leiden is hier niet de eerste plaats, die dit voor
beeld geeft. Den Haag en Rotterdam zijn ons in dit opzicht
al voorgegaan.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Verschillende spre
kers hebben mij de eer aangedaan mij te beantwoorden. Op
alles wat door hen gezegd is kan ik nu niet ingaan; een
paar beweringen moet ik echter tegenspreken. In de eerste