DONDERDAG 16 DECEMBER 1909. 187 doch ook op buitenwegen zich behoorlijk kunnen bewegen. De heer Vergouwen heeft een andere reden. Hij meent, dat de kosten misschien wel eens hooger zouden kunnen worden dan 450. Hij moet dan eens zeggenof het hier bij Ge meentewerken de gewoonte isdat de begrootingen zoo regel matig worden overschreden, dat zulks als argument ertegen kan worden aangevoerd. Ik meen dat de leden van den Raad de ondervinding hebben opgedaan, dat dit hier tot de hooge zeldzaamheden kan worden gerekend. De hinderlijke bestra ting te laten liggen, omdat de rioleering er door heen gelegd moet worden, kan niet ernstig bedoeld zijn. De riolen zouden ook gegraven moeten worden in de scoriaebricks, als die blijven liggen, en de electrische verbinding evenzoo. Dus het inconvenient van opbreken en verstraten heeft men in beide gevallen. De heer Sijtsma heeft over het algemeen niet veel van ongelukken gehoord. De bewoners van de Donkersteeg zouden hem echter wel anders kunnen inlichten. Er gebeu ren wel degelijk ongelukken, maar zij hebben niet altijd ernstige gevolgen. Maar, zou ik willen vragen, moeten wij wachten met het dempen van den put, totdat het kalf ver dronken is? De heer Sijtsma is in andere steden geweest en daar vond hij meer straten met scoriaebricks bevloerd, dus schijnen zij niet zoo ondoelmatig te zijn. Maar in andere steden is men over het doelmatige van deze bestrating zeer verdeeld. Alleen daarin stemt men overeen, dat de bricks alleen zijn te gebruiken bij licht luxe verkeer en vlakke straten. En nu heeft men in de Donkersteeg meer verkeer met zware voertuigen dan luxe- of lichtverkeer. En dat is daar nog zeer druk. De heer Hoogenboom meent, dat er geen hellingen zijn. Ik meen van wel enhoewel niet lang, toch zeer scherp. Dat er een bijzonder druk verkeer is in de Donkersteeg, ziet men dadelijk aan de scoriaebricks die daar liggen en als ijs zoo glad zijn, terwijl ze in de Groenesteeg en in de Maarsmans- steeg dit veel minder zijn. Het is ook heel natuurlijk, dat daar zoo een buitengewoon groot verkeer is. Onze stad is gescheiden in twee deelen door den Rijn, de Haarlemmer straat c. a. aan de eene zijde en de Breestraat c. a. aan de andere. Nu is de communicatie tusschen die twee deelen behalve langs de Prinsessekade en de Hooigracht aan de einden, slechts aangewezen op één punt in het centrum, n. 1. de Don kersteeg. Het spreekt dus vanzelf, dat er een grooter ver keer is dan in de Groenesteeg en in de Maarsmanssteeg. Dan is er nog iets. Alle voertuigen komende van den Haarlem- mertrekweg en het Abattoir bestemd naar het deel Breestraat c. a. zijn bovendien ook op de Donkersteeg aangewezen. De bestrating draagt door haar gladheid wel degelijk de kenteekenen van het groote verkeer, en die is hinderlijk en gevaarlijk. Bij luxe en licht verkeer zijn de scoriaebricks zeer goed te gebruiken, maar hier niet. Ik kan dus niet inzien, dat deze uitgave niet gemotiveerd zou zijn, wanneer wij tegemoet komen aan den wensch, om de bestrating van de Donkersteeg te veranderen. Nu zou men wel als ideaal een asphaltbestrating kunnen wenschen, maar die is te duur en dan vervalt men vanzelf wel in een klinkerbestrating. De heer Pera. M. d. V. Ik zou nog een vraag willen doen aan den heer Korevaar. Ik heb gemerkt, dat de straat in de Donkersteeg zeer oneffen ligt en ik zou nu willen vragen, of die oneffen ligging misschien ook bijdraagt tot het uitglijden. De heer Korevaar. Er zijn natuurlijk, evenals in alle an dere straten, enkele putjes en in den iaatsten tijd is daar niet veel aan gedaan, omdat het te voorzien was, dat er binnenkort een groote verbetering zou worden aangebracht; dat die oneffenheden echter de oorzaak van het vallen zouden zijn, dat is niet aan te nemen. Afgescheiden van die putjes, heeft de straat aan de einden korte steile hellingen. De heer Hoogenboom. M. d. V. De Wethouder van Fabri cage heeft gezegd, dat er in die straat wel hinderlijke hel lingen liggen, maar toen ik er vanmorgen nog eens ben gaan kijken, heb ik daar weinig van kunnen ontdekken. Er bestaat een zeer flauw oploopen naar de Haarlemmerstraat en aan den anderen kant een zeer geringe helling naar den Rijn toe, en daar ligt voor de brug een soort houten plankier, waardoor het aanzetten der paarden voor het oprijden naar de brug gemakkelijker wordt gemaakt. Wat de heer Pera zegt is echter zeer goed mogelijk; de bestrating der Donkersteeg heeft thans veel oneffenheden en kuilen, en daarin kan zeer goed de oorzaak voor het vallen der paarden zijn gelegen. De Voorzitter. Ik geloof, dat de zaak thans over en weer voldoende toegelicht is, om te kunnen overgaan tot stemming. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Burge meester en Wethouders, in stemming gebracht, verworpen met 16 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen de heerenZwiers, de Vries, Pera, Vergouwen, Fokker, Carpentier Alting, van Hoeken, Briët, Driessen, Rei- meringer, Bosch, Hoogenboom, van der Eist, van Tol, Sijtsma en Corts. Vóór stemmen de heeren: P. J. Mulder, Kerstens, van der Lip, Meuleman, Aalberse, Bots, Korevaar, van Gruting, A. Mulder, Foekema Andreae, de Boer, Wildeboer, Roem en van Hamel. XVI. Verzoek van het bestuur der vereeniging «Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leiden" om toekenning van een subsidie in de kosten van verbouwing van het ten behoeve der Leeszaal in te richten huis. (Zie Ing. St. n°. 340). De heer Kerstens. M. d. V. Zooals den heeren raadsleden reeds zal zijn gebleken, zijn Burgemeester en Wethouders niet eenstemmig, wat deze voordracht betreft, en waar spreker het lid is van het Dagelijksch Bestuur, dat gemeend heeft, niet met de overige leden van dit college te moeten meegaan, daar wensch ik met een enkel woord mijn standpunt toe te lichten. Het komt mij voor, dat, om de gemeentekas met een subsidie voor het een of ander doel te mogen belasten, toch in de eerste plaats moet vaststaan, dat subsidie werkelijk noodig is. Maakt men nu aan de hand van de opgaven, door het bestuur van de Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken verstrekt, zopwel in zijn schrijven aan Burge meester en Wethouders, als in de algemeene ledenvergadering van 30 November jl., de rekening op, dan blijkt daaruit, dat de vereeniging thans bezit aan ontvangen giften een sotn van 6200, dat de kosten van verbouwing, aanvankelijk begroot op 1500thans geraamd worden op 2000 en dat voor kosten van meubilair is uitgetrokken 500, samen 2500zoodat er nog overblijft 3700 aan kapitaal. Voor de exploitatie wordt door Dr. H. E. Greve, zooals uit de stukken blijkt, jaarlijks noodig geacht een bedrag van 2700. Het jaarlijksch inkomen wordt begroot op 1500, zoodat een jaarlijksch tekort overblijft van ƒ1200. Om dit tekort nu te bestrijden, is, zooals wij gezien hebben, aan wezig plm. 3700, zoodat de exploitatie, althans voor de eerste drie jaren, verzekerd kan worden geacht. Hierbij komt nog, dat de vereeniging bovendien een onbezwaard pand bezit aan de Breestraat, hetgeen veilig, ik zal niet overdrijven op ƒ5000 a ƒ6000 kan worden geschat Uit een en ander blijkt m.i. duidelijk, dat er op het oogenblik volstrekt geen behoefte aan subsidie bestaat. En het gaat toch niet aan subsidie te geven, om te vol doen aan eene behoefte, die wellicht eerst over 3 a 4 jaar kan ontstaan. Wordt door het Rijk een subsidie verleend aan de Openbare Leeszalen, zooals door 't bestuur verwacht wordt, en neemt de zaak op, dan zal ook later geen bijstand noodig zijn. Indien wij den weg opgaan, die thans wordt voorgesteld, dan moet ik toch de vraag stellen: Waar moet het heen met onze financiën? Afgescheiden van de genoemde overwegingen en van die, verder in het praeadvies gememoreerd, geldt bij mij ook in niet geringe mate het bezwaar, dat wij met deze subsidie te verleenen, een antecedent zouden gaan scheppen, waarvan men den omvang op dit oogenblik nog niet kent. Wordt toch aan de aanvrage, thans ingekomen, gevolg ge geven, dan kan het niet uitblijven, of ook anderen, die niet instemmen met de inrichting eener Openbare Leeszaal en Bibliotheek, zooals zich de vereeniging dit voorstelt, zullen niet nalaten, om ook bij den Raad te komen aankloppen en de Raad zal hen dan moeilijk kunnen afwijzen. Om al deze redenen zie ik mij verplicht tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders te stemmen. De heer Meuleman. M. d. V. Ik zou gaarne de gelegen heid hebben, mijn stem tegen het voorstel te motiveeren. Men kan de zaak van subsidie beschouwen van verschillend standpunt. Men kan zich kanten tegen elke subsidie en zeg gen: «Elke vereeniging komt tegenwoordig om subsidiedaar moet een einde aan komen", welk standpunt zoo vaak al door den heer Foekema Andreae is verdedigd geworden, doch op dat standpunt stel ik mij niet. Ik wensch elke sub sidie op zich zelf beschouwd te zien en dan wil ik dadelijk wel zeggen, dat, na de toelichting, die de minderheid van het College van Burgemeester en Wethouders gegeven heeft op de financieele zijde van de zaak, daartegen niet veelmeer te zeggen valt. De vereeniging heeft het strikt genomen niet noodig. Als wij die subsidie niet geven, dan komt de Leeszaal er toch. Wordt de subsidie wel gegeven, dan zal de vereeni ging zich 4 jaar redden en dan zal zij verder zien, doch dat verder zien bestaat dan natuurlijk in een nieuwe aanvrage bij den Gemeenteraad om subsidie, en dan zal m. i. de Ge meenteraad niet kunnen weigeren, want dan zal men zeggen «4 jaar geleden hebt u het nut hiervan ingezien en gezegd, dat het wenschelijk is om subsidie te geven, en nu komen wij op dezelfde gronden weer om subsidie vragen." Voor mij is er echter nog een ander bezwaar, dat door de overige Katholieke leden van dezen Raad gedeeld wordt, nl. het principe van een neutrale Leeszaal. Het kennis nemen van allerhande lectuur is naar mijn meening verderfelijk voor een aantal menschen, die nog niet in staat zijn, onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 7