DONDERDAG 16 DECEMBER 1909.
185
misschien maken, dat de zaak wordt aangehouden en op een
heel lange baan geschoven. Terecht heeft reeds de heer
Sijtsma opgemerkt, dat, wanneer er een nieuwe Burgemeester
optreedt, het onwelwillend zou zijn, hem, korten tijd, nadat
hij hier is, reeds aan zijn jas te gaan trekken met de woorden:
Denk eens aan de politie-agenten. Hij moet zich behoorlijk
in de zaak kunnen inwerken, en de zaken van de politie zijn
niet de eenige zaken, welke de Burgemeester zich heeft aan
te trekken. Het komt dus hierop neer, dat met de motie de
zaak op een heel lange baan wordt geschoven. En nu zou ik
willen vragen, of de voorstanders van een billijke en niet al
te groote verhooging, gelijk wordt voorgesteld, er anders over
zullen denken, wanneer over een jaar hier een nieuwe Burge
meester zit, die vindt, dat de salarissen van de agenten vol
doende zijn. Die de verhooging op dit oogenblik wenschen,
die willen haar ook, wanneer hier een Burgemeester zit, die
er tegen is. Het belang van de gemeente brengt mede, dat
de agenten behoorlijk bezoldigd worden. Wanneer het eerste
voorstel van den heer Sijtsma wordt aangenomen, dan is het
niet moeilijk uit te rekenen, waarop dat zal neerkomen,
immers op een verhooging van ƒ2000. Heeft de Raad er dat
niet voor over, dan moet men er tegen stemmen, doch
ik zou mij niet verantwoord achten, tegen die 2000 te
stemmen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Er is gezegd, dat de steun,
dien ik aan het voorstel van den heer van der Eist heb ge
geven, een soort van kapstokhangerij van het voorstel zou
zijn, doch mijn bedoeling is juist, dat Burgemeester en Wet
houders de zaak nog eens nader overwegen en dan is de moge
lijkheid niet uitgesloten, dat Burgemeester en Wethouders met
een eigen voorstel komen, waardoor het voorstel van den heer
Sijtsma overbodig wordt. Er is in het praeadvies op gewezen,
dat vóór twee jaar de salarisregeling ook al aan de orde is
geweest. Daarom zou het overweging verdienen, dat Burge
meester en Wethouders deze zaak aan een grondig onderzoek
onderwierpen, opdat wij over twee jaar niet weer voor dezelfde
kwestie komen te staan. Ik zou daarom mijn steun aan de
motie van der Eist niet beschouwd wenschen te zien als een
aan den kapstokhangerij, maar werkelijk als een middel, om de
positie van de agenten definitief te verbeteren.
De heer Pera. M. d. V. Zou het niet zoo geregeld kunnen
worden, dat in ieder geval eerst gestemd wordt over het
voorstel van den heer Sijtsma?
De Voorzitter. Natuurlijk niet. Eerst komt aan de orde
de motie van den heer van der Eist, die voorstelt, »de zaak
tot nader order aan te houden". Het subamendement van den
heer Pera, later door den heer Sijtsma overgenomen, luidt:
»De voorgestelde verhooging strekt zich niet uit over de agenten,
die een tijdelijke aanstelling hebben of wel op proefdienst zijn".
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou nog een ding willen
zeggen naar aanleiding van hetgeen de heer Vergouwen heeft
opgemerkt. Wanneer alle heeren dachten zooals de heer Ver
gouwen, dan kwamen wij er nooit. Dit is slechts een partieele
verbetering en als men in eens met een groote verbetering
komt, dan zeggen de heeren weer: »Dat is te duur!" Dan
komt het er dus ook niet.
De heer Bosch. M. d. V. Ik hoor hier telkens spreken over
vrienden van de agenten en over kapstokhangerij en het wordt
voorgesteld, alsof degenen, die zich voor de motie zouden
verklaren, den agenten vijandig gezind zouden zijn
De heer Sijtsma. Neen, neen.
De heer Bosch. Dat is wel waar! Er wordt hier geschermd
met groote woorden, die niets beteekenen, doch die slechts
dienen om indruk te maken naar buiten. Ik wil in liefde voor
de agenten niet onderdoen voor de andere heeren, maar ik zal
toch stemmen voor de motie, te meer omdat men op deze
wijze den Raad eenvoudig wil overrompelen, door hem te doen
beslissen over een voorstel zonder eenige voorbereiding.
De Voorzitter. Het tweede request van de politie-agenten
is niet voorgelezen. Ik vertrouw, dat de Raad daarin mede kan
gaan, omdat het den heeren reeds in druk bereikt heeft. Het
voorstel van den heer Sijtsma is ons eventjes, juist bij den
aanvang van de vergadering, ter hand gesteld, en Burge
meester en Wethouders hebben heelemaal geen gelegenheid
gehad, daarover van gedachten te wisselen, of het oordeel te
hooien van den Commissaris. Bovendien blijkt, dat dezelfde
heeren, die den politie-agenten en in het algemeen het corps
politie goed gezind zijn, en in aansluiting met wat de
heer Bosch gezegd heeft, wil ik er wel bijvoegen, dat de heele
Raad, zooals hij is samengesteld, de politie zeer wel gezind is,
en ook gaarne wil medewerken om de bezoldiging als het
eenigszins mogelijk en noodig is, te verbeteren; maar er zijn
ook andere belangen van andere ambtenaren in het oog te
houden en bovendien is rekening te houden met de gemeente-
financiën, dat de heeren, die de politie welgezind zijn, toch
niets hebben tegen uitstel. Het gaat niet aan, zulk een voor
stel als dat van den heer Sijtsma rauweliugs in den Raad te
werpen en aan te nemen, te meer, daar er onder de leden
van den Raad in dat opzicht geen eenstemmigheid bestaat.
De heer Pera heeft een sub-amendement ingediend, en de heer
van der Eist heeft gezegd, dat hij zich in sommige opzichten
wel kan vereenigen met het voorstel, maar hij wil de adjunct
inspecteurs uitschakelen. Het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is, dunkt mij, het krachtigst gesteund door den
heer Pera, die gezegd heeft: Die 25 zijn wel heel aardig,
maar wij zijn er daarmee nog niet; ergo: het zal geen finale
oplossing wezen. Reden te over, om de motie van den heer
van der Eist aan te nemen en de zaak nader te bekijken.
Over enkele maanden zal, naar wij vertrouwen, een nieuw
hoofd van de politie optreden. De zaak lijkt nu heel een
voudig: 80 maal ƒ25 is f 2000, maar er zit vermoedelijk wel
meer aan vast. Daarom, zonder dadelijk te zeggen, dat wij
ons vierkant zullen stellen tegenover het voorstel van den
heer Sijtsma, zonder ook onmiddellijk te zeggen, dat wij er ons
mede vereenigen, stel ik voor, op het oogenblik den neutralen
weg te bewandelen en de motie van den heer van der Eist
aan te nemen.
De heer Fokker. M. d. V. Mag ik een amendement in
dienen? Ik wilde voorstellen, het voorstel tot een volgende
vergadering aan te houden. Het bezwaar is, dat de heeren
niet zijn voorbereid, maar tegen een volgende vergadering
kunnen Burgemeester en Wethouders zich beraden, de heer
Bosch kan gelegenheid hebben gevonden, de zaak te over
denken, en niemand kan zeggen, dat de Raad dan overrom
peld is. Op deze wijze wordt de zaak niet op zulk een lange
baan geschoven, als de heer Sijtsma en ik vreezen.
De Voorzitter. Wilt u deze motie "schriftelijk indienen?
De heer Fokker. Wilt u zoo vriendelijk zijn, haar voor-
loopig als ingediend te beschouwen. Ik zal onmiddellijk aan
het schrijven gaan.
De Voorzitter. De motie van den heer van der Eist blijft
de verststrekkende, en komt dus casu quo het eerst aan
de orde.
De heer Fokker. Maar de heeren weten, dat zij gerust
kunnen stemmen tegen deze motie, omdat daarna een motie
komt, die het voorstel tot een volgenden keer uitstelt.
De Voorzitter. Met dit onderscheid, dat de heer van der
Eist een beetje langer termijn wil.
De heer Fokker. Uitstel komt er in ieder geval. Wanneer
men het voorstel niet onmiddellijk behandeld wenscht te zien,
kan men toch stemmen tegen de motie.
De Voorzitter. Deze mededeeling van den Fokker is heel
aardig, maar ik geloof niet, dat de vergadering zich daardoor
zal laten lijmen om tegen de motie te stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer van der Eist, in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 24 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: P. J. Mulder, Kerstens, van der
Lip, Meuleman, Aalberse, Bots, de Vries, Vergouwen, Korevaar,
Carpentier Alting, van Hoeken, A. Mulder, Briët, Fockema
Andreae, Driessen, Reimeringer, Bosch, de Boer, Hoogenboom,
van der Eist, van Tol, Wildeboer, Corts en van Hamel.
Tegen stemmen de heerenZwiers, Pera, van Gruting,
Fokker, Sijtsma en Roem.
XV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van een verandering der bestrating in de Donkersteeg, naar
aanleiding van een adres van Corns. Dieben e. a.
(Zie Ing. St. n°. 329).
De heer Hoogenboom. M. d. V. Na lezing van de stukken
ben ik tot de conclusie gekomen, dat Burgemeester en Wet
houders eenigszins in twijfel schijnen te verkeeren, of veran
dering van bestrating hier al of niet wenschelijk is. Zij hebben
als het ware getracht, een uitweg te vinden. Zeer terecht
zijn zij niet genegen, tot asphaltbestrating over te gaan, maar
aan den anderen kant kan ik mij niet vereenigen met hum
conclusie, dat in het bijzonder voor de Donkersteeg een
verandering in klinkerbestrating een behoefte zou zijn. De
Directeur van Gemeentewerken heeft duidelijk gezegd, dat de
klachten wel wat overdreven zijn en dat een verandering van
bestrating hier geen reden van bestaan heeft. Uit de inlich
tingen uit verschillende steden, die door den Directeur van
Gemeentewerken zijn ingewonnen, is gebleken, dat in het
meerendeel daarvan de scoriaebrick-bestrating zeer goed vol
doet. Waar nu hier wordt voorgesteld die bestrating van de
Donkersteeg te veranderen, wil het mij juist voorkomen, dat