484 DONDERDAG 46 DECEMBER 1909. Dit meende ik ter aanbeveling van mijn voorstel te moeten zeggen. De heer Pera. M. d. V. Het was mijn voornemen, een voorstel te doen in den geest van het voorstel, dat thans door den heer Sijtsma is ingediend. Ik vernam, dat de heer Sijtsma het gedaan had, en daarom is het mijne achterwege gebleven. Ik betuig evenwel mijn volle instemming met het voorstel, en wanneer ik er één bezwaar tegen heb, dan is het, ik zal het gulweg uitspreken dat de verhooging mij niet hoog genoeg is. Maar, om tot eenheid te komen, leg ik mij er maar bij neer. Wat de zaak van de politie aangaat, wil ik dit opmerken: de plaats die de politie op het oogenblik meer en meer inneemt in onze samenleving, is, dat vergeleken met 30 of 40 jaar geleden, zoo kolossaal veel veranderd en voor die mannen zooveel zwaarder geworden, dat wij dit waarlijk ook wel in hun salaris en hun positie mogen erkennen. Het is niet te ontkennen, bij den toenemend heerschenden geest van gemis aan eerbied voor het gezag, dat de last, die door de politie gedragen moet worden, in waarheid zwaar is. Op wie komt hetgeen er in onze samen leving langzamerhand veranderd is in de eerst plaats neer? Op de politie. Ik meen dan ook, dat op deze wijze slechts een kleine erkentenis plaats heeft van de verdienste van de politie, en van de eer die haar toekomt. Er komt bij, dat, waar de levensmiddelen over het algemeen belangrijk duurder zijn ge worden, de verhooging eigenlijk gezegd geen verbetering brengt in den toestand, waarin zij verkeert, vergeleken bij eenige jaren geleden. Wat het geval aangaat dat wij op het oogenblik geen Burgemeester hebben, ik geloof, dat dit buiten bespreking kan blijven, omdat toch de Raad moet oordeelen over de bezoldiging van deze gemeenteambtenaren, en moet uitspreken, of zij geacht kunnen worden voldoende bezoldigd te zijn, ja dan neen. En dan meen ik, dat op het oogenblik de verhoo ging van f 25 alleszins aanbevelingswaardig is. Alleen heb ik een klein amendement op het voorstel van den heer Sijtsma. Ik zou van die verhooging uit willen sluiten degenen, die het proefjaar doormaken. Ik acht het niet noodig, dat de ver hooging toegepast wordt op de agenten, die hun proefjaar dienen. Zij moet zich beperken tot diegenen, die eenmaal een vaste aanstelling hebben en als zoodanig vast in dienst staan. De Voorzitter. Wilt u dat dan schriftelijk indienen? Is het uwe bedoeling, de tijdelijke politieagenten uit te sluiten? De heer Pera. De agenten worden eerst aangesteld op een proefjaar, en over dat jaar zou ik de verhooging niet willen uit strekken. Of zij gedurende dien tijd ook tijdelijk agent genoemd worden, weet ik niet. De heer van der Elst. M. d. V. Ik heb bij de begrooting gestemd tegen het voorstel, om het corps politieagenten uit te breiden, omdat ik meende, dat op het corps agenten door een reorganisatie kan worden bezuinigdhet corps adjunct-inspec teurs zou heel goed kunnen worden ingekrompen en de vrij - komende salarissen zouden dan ten goede komen aan de gewone agenten. Het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Sijtsma heeft dan ook mijn sympathie, doch ik kan mij niet vereenigen met zijn voorstel om den adjunct-inspecteurs, die ik meen, dat niet op hun plaats zijn, nog meer trak tement te geven, waardoor de band aan de gemeente nog meer zou worden versterkt. Aan den anderen kant kan ik wel iets voelen voor het idee van Burgemeester en Wethouders, dat den nieuwen Burgemeester de gelegenheid moet worden gegeven zich over dit punt een meening te vormen. Het corps agenten staat nu eenmaal onder het Hoofd van de politie, den Burgemeester, en deze traktementsregeling is een integree rend deel van het geheel, zoodat de agenten nog wat moeten wachten. Ik zou dus dit voorstel wenschen aangehouden te zien, totdat de nieuw te benoemen Burgemeester tijd heeft gehad zich in de zaak in te werken. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wilde voorloopig nog alleen dit zeggen, dat ik het amendement van den heer Pera gaarne overneem, en als zoodanig mijn voorstel dus wijzig, dat uit gesloten worden die agenten, die nog een proefjaar hebben of tijdelijk in dienst zijn. Voorts zou het, om te gemoet te komen aan het door den heer van der Eist uitgesproken verlangen, het beste wezen, dat de beide deelen van mijn voorstel afzonderlijk in stemming worden gebracht, eerst de verhooging van de agenten en dan van de adjunct-inspecteurs en inspecteurs, omdat die beiden deelen niet onafscheidelijk aan elkaar verbonden zijn. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof ook, dat het het beste zou wezen, wanneer de beide voorstellen van den heer Sijtsma afzonderlijk onder de oogen werden gezien. Ik meen verder, dat het ook wel van belang kan zijn, de meening van den nieuwen Burgemeester over deze zaak te hooren, maar aan den anderen kant lijkt het mij toch zeer gewenscht, dat de niet zeer hooge salarissen van de agenten verhoogd worden en de verhooging, die de heer Sijtsma voorstelt, is werkelijk niet bovenmatig hoog. Destijds heeft Burgemeester de Ridder gezegd, dat het salaris van de agenten op 15 ct. per uur neerkwam. Als men dan nagaat, wat een gewoon vakman krijgt, die ook voor Zondagsarbeid en overuren afzonderlijk betaald krijgt, hetgeen bij de agenten niet het geval is, dan zal men toch wel toegeven, dat een kleine verhooging der salarissen van de politieagenten dringend noodzakelijk is. Ik wil mij dan ook gaarne verklaren voor het eerste deel van het voorstel van den heer Sijtsma. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik schaar mij aan de zijde van den heer van der Eist. Ik ben er ook sterk voor, dat het voorstel wordt aangehouden, niet alleen om de meening van den nieuwen Burgemeester te hooren, maar ook omdat de gevolgen van dit voorstel door Burgemeester en Wethouders niet geheel onder de oogen zijn gezien De heer1 Sijtsma. Niet? De heer Vergouwen afgaande op uw woorden, mijnheer de Voorzitter, dat Burgemeester en Wethouders geen ge legenheid gehad hebben, om deze zaak te overzien en te overwegen. Daarom zou ik gaarne op het voorstel van den heer Sijtsma een praeadvies van Burgemeester en Wethouders hebben, zoodat wij kunnen zien wat het kost. Ik zou er sterk voor wezen, deze zaak aan te houden tot nader order. De Voorzitter. Ingekomen is een motie van den heer van der Eist, luidende: »L)ndergeteekende stelt voor, het aan de orde zijnde punt tot nader orde aan te houden". Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Zij verdient den voorrang, omdat ze van de meest verre strekking is. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch met een paar woor den deze motie te bespreken, in verband met wat de heer van der Eist gezegd heeft. Hij heeft blijkbaar de motie in gediend, niet omdat hij den politieagenten niet meer gunt, maar omdat hij meent, dat de nieuwe Burgemeester ook over deze zaak moet oordeelen. Dan wordt het een ding van heel langen adem. De Burgemeester zal, vergis ik mij niet, van buiten de gemeente komen. Er zijn wel menschen in de stad zelf, die er mee gedoodverfd worden, maar ik vermoed toch, dat hij van buiten zal komen. Nu wil ik dit zeggen. Zoo iemand kent Leiden lang niet zoo goed, a's wij het in doorsnee kennen. Hij zal er zich minstens een jaartje moeten in werken en dan zal hij misschien pas komen met een salai isregeling, als hij die noodig oordeelt. Daarop zullen dan die agenten maai' moeten wachten. De heer Vergouwen zegt, dat Burgemeester en Wethouders nog niet den tijd hebben gehad, om de gevolgen van mijn voorstel te berekenen. Die gevolgen kunnen heel makkelijk berekend worden. 90 maal 25 is een rekensommetje, dat een schooljongen kan oplossen, en de heer Vergouwen heeft het dan ook al lang uit zijn hoofd gedaan en met hem iedereen. Kan de begrooting die f 2000 niet lijden, dan houdt alles op, maar als men zegt: Burgemeester en Wethouders moeten de geldelijke gevolgen eerst overzien, dan geloof ik, dat dit een middel is om een kapstokje te vinden, en dat had ik in dit geval van den heer Vergouwen allerminst verwacht. De heer Pera. M. d V. Ik wil naar aanleiding van de motie dit zeggen, dat ik mij er bepaald tegen moet verklaren. Wanneer ik niet van oordeel was, dat het salaris van de politie-agenten feitelijk te klein is, dan zou ik zelf met een voorstel tot uitstel zijn gekomen. Maar ik meen, dat het, rekening houdend met de bezoldiging, die de agenten thans genieten, broodnoodig is, dat er iets bijgelegd wordt. En juist omdat het zeer noodig is, dat de salarissen wat verhoogd worden, kan ik mij met de motie niet vereenigen. De tijd zal komen, dat wij er nog eens weer op terugkomen, het zal vandaag de laatste keer niet wezen. Maar op het oogenblik is het zeer noodig, verhooging te geven, en daarom zal ik stemmen tegen de motie. De heer van der Elst. M. d. V. Ik wil nog opmerken, dat deze motie voor de agenten het voordeeligst is. Wanneer het amendement van den heer Sijtsma wordt verworpen, en Burgemeester en Wethouders vinden in den Raad een meer derheid voor hun voorstel, dan is de zaak waarschijnlijk voor langen tijd van de baan, terwijl nu de zaak wordt aangehouden en er niets principieels wordt beslist. Ik geef den Raad dus in overweging, mijn motie aan te nemen in het belang van de agenten zelf. De heer Fokker. M. d. V. De politie-agenten mogen wel zeggen: Heere, bewaar mij voor mijn vrienden. De heer van der Elst, die hun zoo goed gezind is, zal op het oogenblik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 4