192 DONDERDAG 16 DECEMBER 1909. zitter van deze commissie en ik geloof het niet. De commissie zou het zich volstrekt niet aantrekken, dat er nog eens een andere commissie om advies of inlichtingen werd gevraagd. Ik geloof daarom, dat wij deze zaak best aan deze vergade ring kunnen overlaten. Wie vóór het denkbeeld van den heer Carpentier is, wenscht uitstel op langen termijn en wie er tegen is, is voor uitstel op korten termijn. De heer Carpentier Alting. Misschien kan de stemming worden voorkomen, door, nu de zaak toch wordt uitgesteld, het aan Burgemeester en Wethouders over te laten, of zij het noodig achten, inlichtingen bij de Schoolcommissie in te winnen. De Voorzitter. Na de verschillende uitingen, die wij hier hebben gehoord, acht ik het beter, dat de verantwoordelijk heid voor een nader onderzoek uitgaat van den Raad. De heer Carpentier stelt dus voor de stukken in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker. Neen! hij zegt: nu men algemeen voor uitstel is, kan verder aan' Burgemeester en Wethouders worden overgelaten, of zij inlichtingen zullen inwinnen, ja dan neen. De Voorzitter. Ik geloof, mijnheer Fokker, dat ik mij heel goed in het denkbeeld van den heer Carpentier heb in gedacht. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Carpentier Alting wordt in stemming gebracht en verworpen met 16 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen de heeren: P. J. Mulder, Eerstens, van der Lip, Meuleman, Aalberse, Bots, Pera, Vergouwen, Kore- vaar, van Hoeken, A. Mulder, Briët, Driessen, Bosch, van Tol en Corts. Vóór stemmen de heeren: Zwiers, de Vries, van Gruting, Fokker, Carpentier Alting, Fockema Andreae, Reimeringer, de Boer, Hoogenboom, van der Eist, Sijtsma, Roem en van Hamel. De Voorzitter. Ik meen hieruit te mogen afleiden, dat de Raad in elk geval uitstel wil. Dit punt wordt dus aangehouden tot een volgende vergadering. XIX. Vaststelling van het 2e suppletoir kohier der plaatse lijke directe belasting, dienst 1909. (Zie Ing. St. n<>. 333). De Voorzitter. Ik mag zeker wel aannemen, dat de Raad zich hiermee vereenigt; ik moet alleen nog opmerken, dat van het proefdrukkohier vervalt de aanslag van D. A. Smits, Maredijk, op pag. 6. De Wethouder van Financiën stelt dat voor, en daar zal de Raad zich wel mee kunnen vereenigen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt hierop het 2e suppletoir kohier vastgesteld. De Voorzitter. De agenda is hiermee afgeloopen. In de vorige vergadering heeft de heer Vergouwen inlich tingen gevraagd omtrent het verleenen van vergunning of liever het niet verleenen van vergunning aan bommen en loggers. Toen is door den Voorzitter meegedeeld, dat hij in de volgende vergadering daarop terug zou komen. Ik heb daarom de eer den heer Vergouwen mee te deelen, dat aan de verschillende belanghebbenden,die zich later bij den havenmeester kwamen aanmelden, door den havenmeester is meegedeeld, dat er geen ligplaats meer was, eenvoudig om dat er geen ruimte meer was en omdat de havenmeester herhaaldelijk brieven en verzoeken kreeg, om toegelaten te worden. Daarom vond hij het het meest practische, om per advertentie te publiceeren, dat er geen plaats meer beschik baar was. Daardoor werd voorkomen, dat de menschen hem noodeloos schreven, of dat zij, hier komende, geen plaats konden vinden en dus teleurgesteld werden. Er is volgens de mededeeling van den havenmeester voor een 30 tal bom men en loggers plaats, maar meer niet. üp dit oogenblik zijn die 30 er nog wel niet, maar zij zullen er toch komen; zij hebben zich reeds een plaats verzekerd en meer ruimte is er niet. Verleden jaar is iets dergelijks het geval geweest, üp een gegeven oogenblik waren er weliswaar niet zoo veel, maar de ruimte was toegezegd en is ook later gebleken ingenomen te zijn; zoo zal het ook nu worden. Als de heer Vergouwen er nu heen gaat, zal hij misschien zien, dat er nog wel 1520 plaatsen open zijn, maar, zooals ik reeds zeide, zijn die plaatsen verzekerdze zullen ingenomen worden. Is de heer Vergouwen door dit antwoord bevredigd? De heer Vergouwen. Ja, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Dan is voorts ingekomen een vraag van den heer Sijtsma. gericht tot Burgemeester en Wethouders en luidende: »Is het waar, dat Burgemeester en Wethouders het Bestuur der afdeeling Leiden van den Bond van Ned. Onderwijzers op 25 October voor zich hebben doen verschij nen en een ernstige berisping hebben toegediend over de wijze, waarop zij zich in een circulaire, vastgesteld op de afdeelingsvergadering van 25 September, zouden hebben uit gelaten over hunne superieuren; en zoo ja, is die oproeping geschied op aanstichting van de hoofden der scholen of van de hoofdenvereeniging en op welke feitelijke gegevens be rustte de toegediende berisping? Is aan die berisping ook eenige waarschuwing verbonden voor het vervolg?" Bij den aanvang van deze vergadering is mij deze vraag door den heer Sijtsma ter hand gesteld en ik heb nog geen gelegenheid gehad, omtrent dit punt met de andere Wet houders te spreken. De heer Sijtsma houde het mij dus ten goede, dat ik hem op het oogenblik op zijn vraag niet ant woord, doch het antwoord uitstel tot een volgende bijeenkomst. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou gaarne den Raad verlof willen vragen, om den Wethouder van Fabricage eenige vragen te stellen omtrent het ontslag van een gemeente werkman. Ik zou deze vragen willen stellenIs het juistdat door den Commandant van de Brandweer de tijdelijke werkman H. Boomsma is ontslagen? In de tweede plaats: is het juist, dat de Commandant tot dat ontslag niet bevoegd was? In de derde plaats: is het juist, dat dit ontslag is verleend, zonder dat zelfs de betrokkene is gehoord omtrent de bezwaren, die tegen hem bestonden? De heer Korevaar. M. d. Y. Hoewel de heer Fokker de vriendelijkheid heeft gehad, mij deze vragen vooraf over te leggen, moet ik hem tot mijn spijt meedeelen, dat ik daarop nog geen antwoord kan geven. De zaak is nog in onderzoek, zoodat het niet aangaat, daaromtrent thans eenige mededee ling te doen. Ik zou u dus willen verzoeken, het antwoord tot den volgenden keer te mogen uitstellen. De heer Fokker. Ik neem nota van het antwoord van den heer Korevaar, dat geen antwoord was. Het spijt mij, dat hij mij nu nog niet van antwoord kan dienen. Op mijn eerste vraag, kan ik zelf wel antwoord geven: Het ontslag is ver leend. Waarom ik het dan vraag, roept de heer Aalberse. Omdat ik het graag wilde bevestigd zien door den Wethou der zelf. In hoeverre de Commandant bevoegd was, zou ik gaarne een volgende vergadering van den Wethouder ver nemen, met het antwoord op mijn laatste vraag. De heer van Tol. M. d. V. In de maand Juli is door den Roomsch-Katholieken Volksbond een adres ingediend, met het verzoek, in de besteksbepaling voor gemeentewerken op te nemen het bekende art. 1638 c en d, zoodat de aannemers dat niet kunnen uitschakelen. Nu er spoedig verschillende werken zullen worden uitgevoerd, zou ik gaarne van Burge meester en Wethouders weten, of de behandeling van dit adres nog lang op zich zal laten wachten. En kunnen deze bepalingen misschien reeds in de bestekken voor het volgend jaar worden opgenomen? De Voorzitter. De zaak is bij Burgemeester en Wet houders in overweging en de stukken circuleeren. Maar er is veel te doen, zooals de heeren gezien hebben, en ook in de volgende vergadering weer zullen merken. Wij zitten niet stil. Maar alles moet zijn tijd hebben, en ook dit kan nog eenige weken duren. Een preciese toezegging durf ik niet doen, anders zou de heer van Tol mij wellicht tot de orde roepen, wanneer de termijn werd overschreden. Wij zijn di ligent en hopen niet lang meer met de behandeling van deze zaak te behoeven te wachten. Niemand meer het woord verlangende wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 12