DONDERDAG 16
DECEMBER 1909.
191:
De Voorzitter. Er zijn twee wegen te bewandelen. De
eene is op voorstel van den heer Carpentier Alting de stukken
in handen van de Schoolcommissie te stellen, waarvan 't ge
volg is langer uitstel; de andere om de zaak slechts eenige
dagen uit te stellen; dit voorstel is van veel verdere strek
king, dan dat van Burgemeester en Wethouders. Burgemees
ter en Wethouders vinden in hetgeen de heer Carpentier
Alting heeft gezegd geen bepaalde reden om de zaak naar
de Schoolcommissie te renvoyeeren. Of Burgemeester en Wet
houders zich daartegen zullen verzetten, daaromtrent hebben
wij nog niet van gedachten kunnen wisselen, omdat het denk
beeld eerst op dit oogenblik te onzer kennis komt. Ik zou
gaarne wenschen, dat de Raad daaromtrent zijn meening gaf.
Misschien is het wel mogelijk in een oogenblikje te zien, hoe
de meening van den Raad is. Heden over 8 dagen zullen
de heeren weer bijeen worden geroepen met het oog op
eenige urgente besluiten, die nog moeten worden genomen,
o. a. ten aanzien van de tramconcessie en wat daarmede
verband houdt. Wil men die 8 dagen nu benutten om de
zaak nog eens te bekijken en de kwestie dus uitstellen tot
de volgende vergadering, of wil men de zaak renvoyeeren
naar de Schoolcommissie?
Vindt het denkbeeld van den heer Carpentier Alting bijval?
Eenige Stemmen. Ja, ja!
De Voorzitter. De bijval is flauw, zou ik zeggen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou gaarne iets willen zeggen.
Ik ondersteun het denkbeeld van den heer Alting. Ik geloof,
dat het in de lijn ligt van de concept-verordening zelf, want
in een van de artikelen wordt aan de leden van de School
commissie toegang gegeven tot de gesubsidieerde Bewaar
scholen. Zij hebben dus aan de toepassing dier verordening
mede te werken. Daarom vind ik het niet ongewenscht,
dat de Plaatselijke Schoolcommissie wel niet medewerkt aan
de totstandkoming, maar er dan toch in wordt gekend en
advies uitbrengt Bovendien, heel erg hinderen zal het niet,
wanneer de zaak een oogenblik wordt vertraagd. Het zal toch
wel de bedoeling zijn, de subsidie eventueel in werking te
doen treden op 1 Januari 1910, en wordt dan de verorde
ning iets later aangenomen, dan kan men er altijd nog terug
werkende kracht aan geven.
De heer Briët. M. d. V. Ik voel heel weinig voor het voor
stel van den heer Alting. Ik begrijp niet, waarom de Plaat
selijke Schoolcommissie moet worden gehoord. Het argument
van den heer Fokker is van heel weinig waarde. De Inspec
teur van het L. O. en de Schoolopziener krijgen ook toegang
tot de scholen en worden toch niet gehoord. Dat argument
is dus heel zwak. Het is toch ook niet de gewoonte, als er
over het lager onderwijs gesproken wordt, de Commissie voor
het M. O. te hooren, omdat het lager onderwijs in verband
staat met het middelbaar
De heer Fokker. Ik zou gaarne onmiddellijk antwoorden,
dat, volgens de Wet op het lager onderwijs, het toezicht op
de bewaarscholen, eenigszins althans, gerekend wordt te behoo-
ren tot het lager onderwijs.
De heer Vergouwen. Zij worden niet eens genoemd!
De heer Fokker. Zij worden degelijk genoemd, mijnbeer
de Voorzitter, en als de heer Vergouwen zich de moeite
wil geven het na te zien, dan wil ik hem het artikel ook wel
noemen, het is art. 15, sub. c jis. art. 5 en 96ik zeg niet
zoo maar wat.
De heer Carpentier alting In tegenstelling met wat de
heer Briët heeft gezegd, vind ik het zoo duidelijk als de dag,
dat over een dergelijk onderwerp de Plaatselijke School
commissie, de onderwijs-commissie, wordt gehoord. Voor ons
ligt een ontwerp, waarin een belangrijk beginsel wordt ge
steld. Daarbij worden vereischten gesteld, waaraan het bewaar-
schoolonderwijs moet voldoen om in aanmerking te komen
voor die subsidie en die vermelden zaken van belang voor het
lager onderwijs, waarvoor immers het bewaarschool onderwijs
de voorbereiding geeft.
Verder komt op de juiste uitvoering veel aan. Mag nu maar
onmiddellijk, na een voorbereiding van een paar dagen, de
Raad overgaan tot de behandeling van een dergelijk onder
werp, dat tot aanneming van tal van artikelen kan leiden,
die ons voor jaren binden? Wij hebben allerlei dingen niet
kunnen nagaan, die toch nagegaan moeten worden. Er zijn
stukken, die wij niet hebben kunnen lezen. Bovendien zal de
voorlichting van de Plaatselijke Schoolcommissie ons ten
dienste staan. Moeten wij die niet vragen? Let eens op het
belangrijke onderwerp van art. 4. Welke akten zullen worden
geëischt, zoowel voor het hoofd van de school als voor de
overige leerkrachten? Is de Raad competent daarover te be
slissen? Er is alleen een rapport van de Commissie voor de
bewaarscholen, maar het is niet voldoende toegelicht, en er is
geen enkel gegeven in over hetgeen in andere plaatsen is be
paald daaromtrent laat het ons absoluut in het duister. Daarom
is het zaak, dat nog eens het advies wordt ingewonnen van
de Schoolcommissie. Die kan het weten, indien iemand. Het
is u wel bekend, mijnheer de Voorzitter, dat deze commissie
o.a. bemoeienis heeft met en toezicht op de Kweekschool voor
bewaarschoolonderwijzeressen. Zij wordt geacht te zijn een
deskundige op dit gebied. Ligt het niet in de lijn, dat deze
deskundige wordt gehoord? Bovendien, is er iets tegen dit
advies in te winnen? Brengt het ons niet verder, het hindert
ons absoluut niet. Maar ik vermoed, dat het ons wel verder
zal brengen. Zoo al niet ten aanzien van het beginsel, dan
toch zeker wel ten aanzien van de détails, en dat wij dus
met dat advies gewapend de waarschijnlijkheid hebben de
regeling zoo goed mogelijk te zullen maken.
De heer Vergouwen. M. d. V. Voor het idee van den heer
Carpentier Alting voel ik eigenlijk niets. Als wij hier in Leiden
niet een bepaalde Commissie voor bewaarschoolonderwijs
hadden, dan was het wat anders, maar deze is er eenmaal;
moet die nu maar ineens aan den kant worden gezet en moet
de Plaatselijke Schoolcommissie, die speciaal voor het lager
onderwijs is ingesteld, rapport uitbrengen over deze zaak, die
haar feitelijk niet direct aangaat. Ik vind, dat men als het ware
een slag in het aangezicht geeft aan de Commissie voor de
bewaarscholen. Dat kunnen wij niet doen en daarom voel ik
er niets voor. Ik voel wel iets voor de voorlichting van andere
plaatsen, zooals de heer Carpentier Alting ook wenscht. Deze
regeling is een uittreksel uit de verordeningen van Rotterdam
en den Haag, met een wijziging naar de plaatselijke omstan
digheden, maar daarom is het gewenscht, eens te vernemen,
hoe de verordening in deze plaatsen werkt. Doch hier een
voudig de Commissie voor de bewaarscholen aan den kant te
zetten en de Plaatselijke Schoolcommissie om een rapport te
vragen, dat acht ik verkeerd.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch het denkbeeld van
den heer Carpentier Alting te ondersteunen, niet zoo zeer,
omdat ik er zoo grooten prijs op stel, dat de Schoolcommissie
nog zal worden gehoord, (ik vind dat wel niet kwaad, want
hoe meer adviezen en toelichtingen wij krijgen, hoe beter),
maar vooral ook omdat de Commissie voor de bewaarscholen
wel geadviseerd heeft, en dus niet voorbijgezien is geworden,
zooals de heer Vergouwen meent, maar ons niet voldoende
ingelicht heeft. Het heelt mij bijv. getroffen, dat wij niets
komen te weten omtrent de eischen. die gesteld worden op
de examens voor de verschillende akten. De Leidsche akte
A. en B. kennen wij en ik heb mij nog laten inlichten omtrent
de waarde van die akte, maar van de anderen weten wij
niets. Als we nu ook eens in de stukken hadden gezien,
wat de aktePierson of de akteGroningen of welke ook
beteekenen, dan hadden we wat meer geweten. Van een van
de leeraressen aan de Kweekschool heb ik bovendien nog ge
hoord, dat er ook onderwijzers en onderwijzeressen zijn, die
eenige weken les geven en dan een diploma uitreiken aan
hunne leerlingen. Een dergelijk diploma heeft natuurlijk ab
soluut geen waarde.
Als ik nu den heer Carpentier Alting goed begrepen heb,
dan beschouwt hij de kennis van de waarde van die ver
schillende akten ook als een van de dingen, die onderzocht
moeten worden.
Ik vind het dan ook beter, de zaak uit te stellen, ook met het
oog op het vergevorderd uur, want nu kunnen wij over het
beginsel nog wel een paar uurtjes praten. Laten wij er dus liever
een frisschen dag voor nemen.
De heer Vergouwen. M. d. V. In tegenstelling met hetgeen
de heer Sijtsma heeft gezegd, blijf ik toch van meening, dat
het op den weg ligt van de Bewaarschoolcommissie en niet
van de Plaatselijke Schoolcommissie. Als het blijkt, dat de
gegevens niet voldoende zijn, laten Burgemeester en Wet
houders dan aan de Bewaarschoolcommissie om nadere inlich
tingen vragen. We moeten hier geen aDder lichaam inbrengen.
Ik ben niet tegen uitstel vooral om inlichtingen in te
winnen op andere plaatsen naar de werking van de verschil
lende artikelenmaar ik kan niet mijn stem geven, dat de
zaak naar de Plaatselijke Schoolcommissie gaat en dus als
het ware gezegd wordt tot de Bewaarschoolcommissie, dat zij
haar werk niet goed heeft gedaan. Ik ben er wel voor, om
aan deze commissie zoo noodig een nader advies te vragen.
De Voorzitter. Ik geloof dat nu voldoende gebleken is, dat
alle partijen voor uitstel zijn. Het is alleen maar de vraag,
of het uitstel zal zijn voor korten tijd, omdat het op het
oogenblik te laat is gewordenof dat de zaak naar de School
commissie zal worden gerenvoyeerd
Wat betreft het argument van den heer Vergouwen, dat
de Commissie voor de bewaarscholen uitgeschakeld zou
worden en zich gepasseerd zou rekenen, wanneer wij het
advies van de Schoolcommissie vroegen, ik ben zelf Voor-