150 bijdrage in de kosten willen bepalen. Zij is bereid die bijdrage vast te stellen op f 50.000. Uit de u hierbij ter vaststelling aangeboden concept-concessie-voorwaarden zal Uwe Verga dering blijken, dat dit bedrag door ons college is aanvaard, als zijnde een billijke bijdrage van de maatschappij in de kosten, welke de gemeente ten behoeve van de uitvoering van de genoemde werken zal moeten maken. Dan wijst de maatschappij er op dat, waar zij niet slechts ten behoeve van het trambedrijf binnen de gemeente, maar, geheel onverplicht, ook ten behoeve van de lijnen daarbuiten electrische energie van de gemeente wil betrekken, zij daar door aan de gemeentelijke centrale een belangrijk afzetgebied verschaft, wat aan de exploitatie dier inrichting niet weinig ten goede moet komen. Van haar kant meent zij daarom op een belangrijke reductie in den prijs van den stroom te mogen aanspraak maken. Inderdaad is dan ook door ons in de afzon derlijke overeenkomst betreffende de stroomleveringwelke aan de concessie-voorwaarden is toegevoegd, met dezen alles zins billijken wensch der maatschappij rekening gehouden Intusscheri, al is de maatschappij blijkens het bovenstaande bereid den benoodigden stroom van de gemeente te betrekken, zoo wil zij, althans voor de voeding van hare lijnen buiten de gemeente, zich toch niet voor den gauschen duur der- concessie, d. i. voor 40 jaren, aan die overeenkomst binden. Zij wijst er, en wij moeten erkennen volkomen terecht, op »dat de conclusies der electrotechniek nog niet voldoende stabiel zijn om een overeenkomst voor stroomlevering te wettigen voor 40 jaren." «Integendeel" zegt zij, »in het stadium, waarin die wetenschap nog altijd verkeert, lijkt het ons volstrekt niet onmogelijk, dat de aard en de toepassing van den te ge bruiken stroom in de naaste toekomst belangrijke wijzigingen zullen kunnen ondergaan." Met deze ook o. i. gegronde be zwaren dei- maatschappij rekening houdende, is eene zoodanige regeling getroffen, dat de maatschappij zich na 10 jaren van de overeenkomst kan losmaken, maar dan aan de gemeente de schade zal moeten vergoeden, welke deze tengevolge van de opzegging van het contract lijdt. Ook ten aanzien van de dienstregeling zelve wenscht de maatschappij nog op een bepaald punt onze aandacht te vestigen. Was op de gehouden conferentie van een 5 minuten- dienst gesproken, de maatschappij stelde nader in het licht, dat een dergelijke bepaling bij electrisch tramverkeer geen aanbeveling kan verdienen. Immers, waar de behoefte aan verkeersmiddelen op verschillende uren van den dag zeer uiteen loopt, daar was eenige meerdere vrijheid van beweging in de vaststelling van de dienstregeling alleszins gewenscht en verdiende het dus de voorkeur in plaats van een bepaalden minutendienst, een minimum aantal ritten per dag in beide richtingen in de concessie-voorwaarden op te nemen. Eindelijk werd door de maatschappij in overweging gegeven om het maximum der vrachtprijzen te bepalen op 7a cent voor een rit zonder overstappen en op 10 cent voor twee ritten op denzelfden dag, terwijl als minimum-opbrengst, welke de gemeente aan de maatschappij zou moeten garan deeren voor het geval zij de exploitatie van andere lijnen aari de maatschappij mocht opdragen, door haar werd voor gesteld een bedrag van f 0/20 per wagen kilometer. Thans zou, althans in schijn, een lange periode van rust volgen. Het woord was thans aan de technische ambtenaren van de gemeente om, voor zooveel noodig in overleg met den ingenieur van de maatschappij, de definitieve opstelling van de concessie-voorwaarden voor te bereiden. De uitvoering van de vereischte werken moest nader onder de oogen worden gezien en omtrent de voorwaarden, waaronder de gemeente zich bereid zou verklaren den benoodigden stroom te leveren, moest getracht worden tot overeenstemming te komen. Eindelijk den 9en Augustus van dit jaar werden de onder handelingen hervat. Op dien datum bereikte ons een geza menlijk schrijven van het Eestuur der Noord-Zuidhollandsche Tramweg-Maatschappij en van liquidateuren der Rijnlandsche Stoomtramweg-Maatschappij, waarin ons werd medegedeeld dat laatstgenoemde maatschappij aan de eerstgenoemde had verkocht en overgedragen den tramweg van Leiden naar Katwijk met alle daarop betrekking hebbende concessies, ver gunningen en rechten, met het verzoek tevens om de Noord- Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij als concessionaris en eigenares van het door de Rijnlandsche Stoomtramweg- Maatschappij in 1882 gestorte waarborgkapitaal te willen erkennen. Den 18en Augustus werd dit schrijven gevolgd door een van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij,, waarbij deze te onzer kennis bracht dat zij het wenschelijk had ge acht voor de electrificatie van de tramwegen naar Katwijk, Noordwijk en Haarlem een afzonderlijke onderneming in het leven te roepen, genaamd de Noord-Zuid-Hollandsche Tram wegmaatschappij, waarvan de leiding was en zou blijven in handen van de Holl. IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Zij ver zocht ons daarom de concessie voor den aanleg en de exploi tatie van een electrisehen tramweg in deze gemeente alsmede de voor de stroomlevering te sluiten overeenkomst ten name dier maatschappij te willen stellen en in het vervolg omtrent de te stellen voorwaarden ook rechtstreeks met die maat schappij te onderhandelen En weer 2 dagen later, den 20en Augustus, gewerd ons een gezamenlijk schrijven van de Rotterdamsche Tramweg Maat schappij en van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maat schappij, houdende de mededeeling, dat die beide maatschappijen, »met het oog op de aanhangige plannen tot ombouw van den paardentramweg in uwe gemeente in eenen electrisehen. over eengekomen zijn, dat de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij aan de Noord-Zuid-Hollandsche zal verkoopen en overdragen de Leidsche paardentram met toebehooren, uitgezonderd de paarden en het spoor, hetwelk ter beschikking van het bedrijf blijft, zoolang dit met paarden uitgeoefend wordt, en dat eerst genoemde maatschappij ook na dien verkoop en overdracht de exploitatie voor rekening van laatstgemoemde maatschappij zal blijven voeren tot den dag waarop de exploitatie met paarden gestaakt wordt." Daaraan werd dan het verzoek vast geknoopt wel te willen goedkeuren, dat de door de gemeente aan de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij verleende conces sie aan de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij was overgegaan. En men meende dat die goedkeuring zonder verdere formaliteiten zou kunnen worden verleend omdat de Rotter damsche Tramweg Maatschappij de exploitatie met paarden zou blijven voeren, totdat het electrische trambedrijf in werking zou treden en omdat beide maatschappijen zich verbonden inmiddels de overeenkomst met de Tramways Trust Company (Limited), gesloten krachtens Raadsbesluit van 9 April 1885, zooals deze gewijzigd was bij de overeenkomst van 23 Juli 1886 tusschen de gemeente Leiden en de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij gesloten, te blijven naleven. Bij het in werking treden van het electrisch trambedrijf zou dan die overeenkomst eindigen. Zoo stond dan aan het verleenen van de concessie aan de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij van die zijde geen enkel bezwaar meer in den weg. Toch was de zaak niet zoo eenvoudig als zij door de betrokken maatschappijen werd voorgesteld. Immers krachtens art. 11 van de met de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij gesloten overeenkomst kon de aan die maatschappij verleende concessie niet aan anderen worden overgedragen dan met goedkeuring van Uwe Vergadering. En zoo stond het natuurlijk ook ten aanzien van de aan de Rijnlandsche Stoomtramweg- Maatschappij verleende concessie voor den tramweg van Leiden naar Katwijk. Wij antwoordden daarom dat de overdracht der concessies door Uwe Vergadering moest worden goed gekeurd en dat wij natuurlijk volkomen bereid waren die goedkeuring te bevorderenmaar dat het ons toch regelmatiger voorkwam met een daartoe strekkend voorstel te wachten, totdat overeenstemming zou zijn verkregen omtrent de voor waarden waaronder aan de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg- Maatschappij concessie zou worden verleend voor den aanleg en de exploitatie van den electrisehen weg. Tot zoolang moesten de tegenwoordige concessionarissen niet van hunne verplich tingen tegenover de gemeente worden ontslagen. Beide zaken, de overdracht der oude concessies en het verleenen van de nieuwe concessie, moesten gelijktijdig aan de goedkeuring Uwer Vergadering worden onderworpen. Bij de maatschappij bestond daartegen geen bezwaar. Inmiddels hadden bij schrijven van 28 Augustus 1.1 com missarissen der stedelijke fabrieken van gas en electriciteit een concept-overeenkomst betreffende de levering van elec trisehen stroom door de gemeente Leiden aan de Noord-Zuid- Hollandsche Tramweg Maatschappij aan het oordeel van ons college onderworpen, terwijl bij hun rapport van 2 September d. a. v. de Directeur van Gemeentewerken en de Directeur der Stedelijke fabrieken van Gas en Electriciteit ons een ontwerp deden toekomen van de voorwaarden, welke naar hunne meening aan het verleenen der concessie zelve moesten worden verbonden. Eerstbedoelde concept-overeenkomst werd door ons college vastgesteld in zijn vergadering van den 14en October en is volkomen gelijk aan die, welke hierbij aan uwe goedkeuring wordt onderworpen. De maatschappij verklaart bij schrijven van 21 October 1.1. zich geheel met deze overeenkomst te kunnen vereenigen. De concessie-voorwaarden werden door ons vastgesteld in onze vergadering van 18 October en de toen vastgestelde wijken slechts weinig af van diewelke u thans ter goedkeuring worden aangeboden. Bij die punten, waaromtrent niet aanstonds overeenstemming werd verkregen, zal straks nog worden stil gestaan. Overigens behoeven na het reeds boven medegedeelde, noch de overeenkomst betreffende de stroomlevering, noch de con cessievoorwaarden breedvoerige toelichting. De overeenkomst is in hoofdzaak gebaseerd op technische

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 2