146
worden uitgesproken, in de werkelijkheid bestaan die grieven
niet. Dit is zelfs zoo sterk dat een der gehoorde commissies
de onderstelling niet te gewaagd acht, dat het adres niet van
den Leidschen werkman zei ven is uitgegaan, maar aan vreem
den bodem is ontsproten, en dat het dus veeleer moet worden
beschouwd als het uitvloeisel van een algemeen in het land op
touw gezette beweging, dan als een door den Leidschen ge
meentewerkman zeiven uitgesproken wensch tot verandering
van de bestaande regeling. En die onderstelling vindt dan
ook zeker steun in het feit, dat noch de Leidsche Werklie-
denvereeriiging «Recht en Plicht", noch »St. Antonius van
Padua" het adres met een adhaesiebetuiging hebben gesteund.
•Meenden ook zij, dat hetzij over den inhoud, hetzij over de
toepassing van het Reglement met grond te klagen viel, zij
zouden zeker niet in gebreke zijn gebleven dit te doen.
Geen der betrokken commissies heelt echter zulke klachten
vernomen. De commissie van beheer over de gestichten Ende
geest en Rhijngeest zegt, dat de toepassing van het reglement
op Endegeest en Rhijngeest geen moeielijkheden heeft opge
leverd en de Geneesheer-Directeur verklaart dat de thans
geldende bepalingen nooit aanleiding hebben gegeven tot
eenige klacht van de zijde der aan de gestichten verbonden
werklieden. De commissie van het openbaar slachthuis ver
klaart dat met het oog op de speciale belangen van het
openbaar slachthuis en de daaraan verbonden werklieden
verandering van de thans geldende bepalingen haar niet noodig
voorkomt. De commissie van fabricage sluit zich aan bij de
verklaring van den Directeur van Gemeentewerken, dat door
de werklieden zijner afdeeling ernstige grieven tegen het be
staande reglement niet zijn geuit en dat de toepassing hoogst
zelden tot eenige moeielijkheid of ontevredenheid heeft aan
leiding gegeven. En commissai issert van de fabrieken van
G. en E. eindelijk laten zich aldus uit: Het is ons tot dusver
niet gebleken, dat het bestaande reglement tot ernstige be
zwaren of grieven aanleiding heeft gegeven en wij meenen
dan ook, op een enkele uitzondering na, de opgenoemde
grieven onder de denkbeeldige te mogen rekenen.''
Sterker kan het zeker niet. En wanneer wij hier nu nog
aan toevoegen dat onze ervaring geen andere is, dan die van
al de hier genoemde commissies, dan kan het zeker geen
verwondering baren, indien wij u een afwijzende beschikking
op het eerste gedeelte van het verzoek in overweging meenen
te mogen geven. Immers, gelijk boven gezegd, het aanbrengen
van enkele partieele wijzigingen, gelijk door de commissie van
fabricage ten slotte wordt in overweging gegeven, verdient
o. i. geen aanbeveling. Trouwens dat is thans ook feitelijk
niet aan de orde. Adressanten vragen herziening van het
reglement. En daarop kan slechts één antwoord worden ge
geven ja dan neen. Is Uwe Vergadering met ons van meening,
dat de tijd voor de herziening nog niet gekomen is, dan be
hoort een afwijzende beschikking te volgen. Maar dan kan er
ook geen reden zijn om de verschillende onderdeelen der
regeling thans nader onder de oogen te zien. Meent daaren
tegen Uwe Vergadering, dat dat oogenblik wel gekomen is,
dan spreke zij zich in dien zin uit en zal ons college nader
moeten overwegen of er termen tot wijziging van het regle
ment, artikel voor artikel, aanwezig zijn.
Slechts op één punt zouden wij wellicht geneigd zijn om
een uitzondering te maken, omdat het daar een wijziging
betreft, waarvan de wenschelijkheid reeds lang voordat het
adres werd ingediend, immers reeds kort na de vaststelling van
het reglement, voor ons en de verschillende commissies vast
stond, en die wij alleen daarom niet hebben aanhangig gemaakt
omdat zij ons niet urgent voorkwam en omdat wij, aan het
boven ontwikkeld beginsel getrouw het aanbrengen van partieele
wijzigingen op ondergeschikte punten niet raadzaam achten.
Wij bedoelen een verhooging der loonsuitkeering bij opkomst
onder de wapenen. Indien dus Uwe Vergadering zulks mocht
wenschen, dan zijn wij gaarne bereid in een nwer eerstvol
gende vergaderingen op dat punt een voorstél bij Uwe Ver
gadering in te dienen.
Ook ten aanzien van het tweede gedeelte van het verzoek,
herziening van de verordening, regelende het verleenen van
pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambte
naren, moeten wij u in overeenstemming met al de aan ons
uitgebrachte adviezen een afwijzende beschikking in over
weging geven.
In de eerste plaats toch mag niet uit het oog worden ver
loren, dat deze geheele verordening steunt op het wetenschap
pelijk advies, dat indertijd vóór het invoeren dezer pensioenen
door Prof. Dr. P. van Geer aan ons college is uitgebracht.
Thans tot een verlaging van de krachtens diens berekening
verschuldigde bijdragen over te gaan, zonder vooraf op nieuw
het advies van dezen deskundige te hebben ingewonnen,
schijnt ons niet zonder gevaar.
Maar ook afgescheiden daarvan is de druk dier bijdragen bij
lange niet zoo sterk als adressanten het doen willen voorkomen.
Immers adressanten vergeten geheel, dat tegelijk met het
invoeren der verordening aan de werklieden en met hen gelijk
te stellen beambten, wier salaris minder dan 750.per jaar
bedraagt, een tegemoetkoming in die bijdrage uit de gemeente
kas werd ver leend, afwisselende van 0.30 per week voor
hen wier salaris tusschen 600.— en 750.beloopt, tot
0.40 per week voor hen, wier loon minder dan ƒ600 'sjaars
bedraagt. En deze tegemoetkoming werd bij uw besluit van
28 Maart 1907 nog verhoogd tot resp. f 0.55 per week voor
hen die een uurloon van 0.17 verdienen en 0.65 voor
opperlieden en daarmee gelijkgestelden. Het gevolg hiervan
is dat de laagsbezoldigde gemeentewerklieden niet meer dan
ƒ0 05 per week voor het pensioen van vrouw en kinderen
hebben bij te dragen.
Maar adressanten's wenschen reiken dan ook verder. Uit
de toelichting varr het adres blijkt dat zij het op den duur
daarheen zouden willen leiden, dat de gemeentewerklieden
in het geheel geen bijdragen meer voor eigen pensioen en
dat voor weduwen en kinderen zouden hebben te betalen,
zoodat dus de gemeente de kosten dier pensionneering geheel
voor hare rekening zou nemen. Te dien aanzien doen wij u
opmerken, dat dit lijnrecht in strijd zou zijn met de begin
selen, welke aan de verordening van 1902 zijn ten grondslag
gelegd. Uwe Vergadering wilde dat de ambtenaren zeiven
voor de toekomst van vrouw en kinderen zouden zorgen,
maar juist omdat zij meende, dat de lager bezoldigden door
die zorg wel wat al te zwaar zouden worden gedrukt, werd
aan dezen van gemeentewege de bovengenoemde tegemoet
koming verleend.
Zoo blijft ten slotte nog het verzoek van adressanten over
om het pensioen aan de weduwen en kinderen vooruit te doen
betalen. Ook daarvoor kan geenerlei reden bestaan. Integendeel,
een dergelijke gedragslijn zou, meenen wij, afkeuring ver
dienen. Immers, waar aan de weduwen en de kinderen van
gemeenteambtenaren na het overlijden van dezen nog drie
maanden het volle loon wordt uitbetaald, terwijl ook die loo
nei) niet vooruit maar aan het einde van de week betaald wor
den, zou bij inwilliging van het verzoek tegelijk het laatste
weekloon en het eerste pensioen worden uitgekeerd. Dit nu
zou, zonder dat daartoe eenige noodzaak bestaat, over die eene
week de inkomsten van het gezin belangrijk verhoogen, om
in de daarop volgende week den overgang slechts des te groo-
ter te doen zijn.
Wij geven u dus alles te zamen genomen in overweging op
beide onderdeelen van het onderzoek afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 2 September 1908.
Edel Achtbare Heeren.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee-
kenden, Johannes van YVelzen en Guustaaf Adolf Annokkee,
respectievelijk voorzitter en secretaris van den Bond van
Nederlandsche Gemeente-werklieden, afdeeling Leiden, goed
gekeurd bij Koninklijk Besluit van 4 December 1904 en
domicilie kiezende bij den tweeden onderteekenaar, Lange-
gracht 136 te Leiden;
dat zij Uwen Raad beleefd maar dringend verzoeken te
willen besluiten tot herziening van het «reglement voor de
werklieden in dienst der gemeente Leiden";
dat zij Uwen Raad beleefd maar dringend verzoeken te
willen besluiten tot herziening der verordening regelende het
verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van ge
meente-ambtenaren
dat zij ter nadere motiveering van hun verzoek de eer
hebben naar bijgaande memorie van toelichting te verwijzen.
't Welk doende enz.,
.1. van Welzen, Voorzitter.
G. A. Annokkee, Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
N°. 312. Leiden, 22 November 1909.
Nu de nieuw aangelegde straten op het terrein, begrepen
tusschen het Levendaal, de Geeregracht en de Zijdgracht,
weldra voor het publiek verkeer zullen kunnen worden open
gesteld, komt het ons wenschelijk voor dat reeds thans tot het
geven van namen aan die straten worde overgegaan.
Wij stellen u daarom voor aan deze straten de volgende
namen te geven
1°. aan de straat, loopende van het Levendaal in de richting
van het Plantsoen, dien van Oranjeboomstraatteneinde op
die wijze de herinnering aan den molen «de Oranjeboom", die
vroeger, dat stadsgedeelte tot een der schilderachtigste onzer
gemeente maakte, levendig te houden;
- i; rr