143
tot het aangaan van een overeenkomst met de Holl. IJzeren
Spoorweg Maatschappij, als door ons in ons praeadvies opge
nomen onder N°. 249 der Ingek. Stukken van verleden jaar
nader werd uiteengezet Een andere keuze is er o. i. niet.
Aan den Gemeenteraad. Burg, en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: het Bestuur
der Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingen
verkeer te Leiden en Omstreken,
dat adressant sedert zijn rekwest van den 21 sten October,
hetwelk met het oog op de door Uwen Raad te nemen be
slissing, zeer haastig moest worden ingediend, meer gelegen
heid heeft gehad om zijne aandacht te wijden aan de vrij
making van den toegang tot den Rijnsburger weg van de
spoorbaan der Hollandsche spoor;
dat adressant meent thans eene meer eenvoudige oplossing
in overweging te kunnen geven, namelijk door het aanbrengen
der hellende vlakken boven de spoorsloot, als op nevensgaande
schetskaart aangegeven, welke schets zoowel voor een tunnel
als voor een overweg zoude kunnen dienendoch dat het
aanbrengen van een tunnel, indien uitvoerbaar, verreweg de
voorkeur moet verdienen, ook al zouden de daaraan verbonden
kosten hooger zijn;
adressant is overtuigd van het zeer groote belang dat
Leiden en binnenkort in niet mindere mate de Hollandsche
spoor, heeft bij het tot stand komen eener gemakkelijke
verbinding, zoodat laatstgenoemde ook wel bereid zal worden
bevonden een bedrag evenredig aan dat belang in de ver
hoogde kosten bij te dragen. Algemeen toch wordt beweerd
dat het station der nieuwe electrische lijnen naar Haarlem,
Katwijk en Noordwijk, gevestigd zal worden op het terrein
aan den Rijnsburgerweg, waar thans de stoomtram naar
Haarlem vertrekt. Zelfs bij eene weinig uitgebreide dienst
regeling zal alsdan elke vijf minuten minstens één electrische
tram van dat terrein vertrekken of aldaar aankomen, zoodat
een vrije doorgang van daar naar stad en station, zoowel
voor de inwoners der gemeente als voor de exploitatie dier
lijnen, eene gebiedende noodzakelijkheid zoude lijken:
redenen waarom adressant nogmaals de vrijheid heeft ge
nomen Uwen Raad te verzoeken het daarheen te willen leiden
dat tot het maken van eenen aan de eischen van het verkeer
beantwoordenden doorgang, liefst een tunnel, ten spoedigste
worde overgegaan.
Hetwelk doende, enz.
Namens het Bestuur voornoemd
A. i)E Koster Jr., Voorzitter.
H. W. Cahen, Secretaris.
Leiden, den 23sten December 1908.
Amsterdam, den 12 November 1908.
In antwoord op nevenaangehaald schrijven hebben wij de
eer Uw College te berichten dat de daarin bedoelde hellende
vlakken ter vervanging van trappen, tengevolge van de groote
ruimte die zij van den openbaren weg zouden innemen, door
door ons dermate hinderlijk voor het gewoon en tramweg-
verkeer geacht worden, dat wij ernstig bezwaar moeten maken
tot eerie dergelijke oplossing mede te werken.
Tevens moeten wij Uw College berichten dat wij in geen
geval de door ons toegezegde bijdrage van ƒ3100.in de
kosten van den bouw der brug kunnen verhoogen.
De Raad van Administratie,
Lo Voorzitter.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 306. Leiden, 19 November 1909.
Het ingevolge uw besluit van den llen dezer met den
districts-schoolopziener geopend overleg in zake de overplaat
sing van het hoofd der school 3e klasse n°. 1 naar de jon
gensschool 2e klasse, heeft den districts-schoolopziener geleid
tot het schrijven, dat wij de eer hebben hierbij aan Uwe
Vergadering over te leggen.
En waar dus uit dat schrijven blijkt dat de districts
schoolopziener gaarne bereid is zijne medewerking tot de
overplaatsing te verleenen. geven wij U in overweging te
besluiten den heer P. A. Hibma, ingevolge art. 29, 7e lid der
Wet op het Lager Onderwijs, zonder voordracht, met ingang
van 1 Mei a.s: te stellen aan het hoofd der Jongensschool
2e klasse.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Gravenhage, 17 November 1909.
Zooals Uw College bekend is, is mijne opvatting, dat tot
overplaatsing van hoofden van scholen in gelijken rang (d. w. z.
zonder- promotie) slechts bij uitzondering en in bijzondere
omstandigheden behoort te worden overgegaan.
Anders is mijne opinie ten aanzien van overplaatsingen,
welke tevens eene bevordering inhouden, ook al is het aantal
dienstjaren van den betrokkene aan de te verlaten school nog
betrekkelijk gering.
Geheel deel ik Uwe beschouwingen omtrent het hoofd der
Plantsoenschool, terwijl ook mijne conclusie is, dat hij als
hoofd der jongensschool 2e klasse in Uwe gemeente alleszins
op zijn plaats zal zijn.
Ik heb daarom de eer, U te verzoeken, den Raad te willen
mededeelen, dat ik gaarne adviseer, den heer P. A. Hibma,
ingevolge art. 29 lid 7 der Wet op het Lager Onderwijs,
zonder voordracht aan het hoofd te stellen der laatstgenoemde
school.
De Schoolopziener in het district 's-Gravenhage,
R. v. Goens.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 307. Leiden, 19 November 1909,
Onder verwijzing naar eene in de Leeskamer ter inzage
liggende lijst van op de Stadstimmerwerf en op de Hulpwerf
aanwezige, buiten gebruik gestelde materialen, schoolbanken,
kachels en andere voorwerpen, geven wij Uwe Vergadering,
overeenkomstig het advies der commissie van fabricage, in
overweging tot den openbaren verkoop dier zaken te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 308. Leiden, 19 November 1909.
Aangezien noch bij de commissie van fabricage, noch bij
ons college bezwaar bestaat tegen de inwilliging van nevens
gaand verzoek van G. Splinter; de aangevraagde slootdemping
veeleer dezerzijds is uitgelokt, wijl ook het gemeentebelang
daarbij van nabij betrokken is, geven wij u in overweging:
a. aan G. Splinter alhier, behoudens rechten van derden,
vergunning te verleenen tot het dempen van het gedeelte
sloot langs den Maresingel, ter lengte van ongeveer 8 Meter,
gelegen vóór de Buitenlaan, onder voorwaarde:
1°. dat uit het gedeelte sloot de schoeiing met hek worde
weggeruimd en het ontdaan worde van bodem- en drijfvuil
en daarna worde aangevuld met zuiver zand tot nader door
Burg. en Weth. aan te geven hoogte; dat voorts het brugje
met landhoofden vóór de Buitenlaan worde verwijderd;
2°. dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM. van cementen bodem- en kruin
stukken van voldoende sterkte, op doorgaande grondplank
van voldoende zwaarte worde gelegd, met den bodem binnen
werks op 1.15 M. N.A.P. en dit in aansluiting worde ge
bracht met het westelijk gelegen bestaand riool langs den
Maresingel
3°. dat het riool voorzien worde van één ruimdamkast in
vorm, inw. wijd 5.24X0.80 M., de korte arm inwendig
wijd 2.22 X 0.80 M„ met den bodem binnenwerks op een
diepte van 1.30 M—N.A.P., met wanden en bodem ter dikte
van ten minste 27 cM., van klinkers in sterke specie te metselen
op een houten roosterwerk en op door Burg. en Weth. nader
aan te geven hoogte af te dekken met platen van voldoende
zwaarte, van ijzer, hardsteen of cementijzer;
4°. dat aan het oostelijke einde van het gedeelte sloot geplaatst
worde een schoeiing, met ijzeren hek, waarvan teekening en
constructie vooraf door Burg. en Weth. moeten zijn goed
gekeurd
5°. dat op de nader door Burg. en Weth. aan te wijzen
plaats één gegoten ijzeren straatkolk, van het door de Gemeente
gebruikt wordende model, worde geplaatst, die door middel
van verglaasd Engelsch aarden buizen, inw. wijd 20 cM. met
het riool worde verbonden. De gemetselde putjes achter de
kolk en op het riool, af te dekken met ijzeren platen, groot
resp. 50X50 en 60X60 c.M. en dik 1 cM.;
6°. dat het riool met ruimdamkast alsmede de straatkolk
met de Engelsch aarden buizen eigendom worden van de
gemeente,-
W. F. VAN DER WYCK.