142 N°. 304. Leiden, 18 November 1909. Door het Bestuur van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij is ons medegedeeld, dat het in verband met de langs de Groenesteeg te Oegstgeest voorgenomen verlegging en verdubbeling van het spoor van de voor electrisch bedrijf geschikt te maken stoomtramwegen LeidenKatwijk en Noord- wijk, noodig is gebleken, dat de maatschappij kunne beschikken over een ongeveer 5 Meter breede strook der aan de zuidzijde van de Groenesteeg gelegen perceelen. En aangezien de ge meente Leiden eigenares is van het aan de Groenesteeg gren zende perceel, kadastraal bekend onder Sectie B No. 409, gemeente Oegstgeest, heeft het bestuur daaraan het verzoek vastgeknoopt, een strook grond ter oppervlakte van 900 M2. van de gemeente in eigendom te mogen bekomen. De bedoeling is dan om de sloot, welke het perceel van de gemeente van de Groenesteeg scheidt, te dempen en langs de nieuwe eigendomsgrens een sloot van gelijke breedte te doen graven, zoo, dat de as der nieuwe sloot met de nieuwe eigen domsgrens samenvalt. Tegen de inwilliging van dit verzoek kan uit den aard der zaak geen bezwaar zijn. Het stuk weiland is wel verhuurd, maar de gemeente is bevoegd ten allen tijde stukken uit het verhuurde te nemen. Bovendien eindigt de pacht met Kerstmis van dit jaar. De vraag kan dus alleen zijn, welken prijs de gemeente voor den grond zal vragen. De maatschappij biedt aan ƒ1 per M2., onder mededeeling dat zij dien prijs ook betaald heeft voor andere langs de Groenesteeg gelegen gronden. De commissie van fabricage acht echter een koopprijs van 1.50 per M2 alleszins billijk. Zij wijst er op dat voor gedeelten berm langs de Haarlemmertrekvaart, welke nabij bebouwde streken gelegen zijn en daarom voor bouwgrond in aanmerking komen, reeds 1.80 door de gemeente gevraagd wordt. En wanneer men dan in aanmerking neemt, dat het hier een strook grond geldt in het midden van het bebouwde gedeelte van de gemeente Oegstgeest gelegen, dan acht zij een prijs van ƒ1.per M 2. beslist te laag. »Het moge waar zijn," zegt zij, »dat de maatschappij voor andere langs de Groenesteeg gelegen gronden ook slechts ƒ1.— per M2. betaald heeft, niet minder waai' is, dat voor grond in de nabijheid van Oegstgeest zelfs wel 2.50 per M2. is gegeven." Wij kunnen ons met dit gevoelen der commissie van fabricage wel vereenigen en geven u mitsdien in overweging ons te te machtigen aan adressant te berichten, dat de gemeente bereid is den grond voor den prijs van ƒ1.50 per M2. af te staan en, bijaldien de maatschappij dezen prijs aanneemt, tot den ver koop van de op de in de Leeskamer liggende teekening nader aangegeven strook grond, kadastraal bekend onder Sectie B No. 409 (gedeeltelijk), gemeente Oegstgeest, groot 900M2. tegen den prijs van ƒ1.50 per M2. te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 305. Leiden, 19 November 1909. In uwe vergadering van 22 October van het vorige jaar werd een voorstel in zake den bouw van een verhoogde brug voor voetgangers over de spoorbaan aan den Rijnsburgerweg wegens den vrij algemeenen tegenstand, dien een trapjesbrug bleek te ontmoeten, door ons teruggenomen, terwijl tevens een nader praeadvies omtrent een in die zelfde vergadering ingekomen tweede adres van het Bestuur der Yereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer door ons werd in uitzicht gesteld. Bij dat tweede adres gaf namelijk het Bestuur in overweging in plaats van een door trappen, een langs hellende vlakken toegankelijk brug over de spoorbaan te leggen. Wij hebben ons toen andermaal te dier zake met de Holn landsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij in verbinding gesteld. Immers, gelijk u bekend, had die maatschappij zich bereid verklaard in de kosten van de te bouwen trapjesbrug over de spoorbaan, de helft, tot een maximum van ƒ3100.bij te dragen. En wij vroegen daarom thans aan de maatschappij of er harerzijds bezwaar zou bestaan, aangenomen dat de uitvoering van dit werk mogelijk zou blijken, om de trappen door hellende vlakken te vervangen, en indien niet, hoeveel dan de kosten van zulk een brug zouden bedragen en voor het geval die kosten hooger zouden zijn, dan ƒ6200of zij dan ook in die hoogere kosten de helit zou willen bijdragen. Deze vragen werden aldus gesteld omdat de maatschappij, bij hare bereidverklaring om de helft in de kosten bij te dragen, zich tevens vaststelling en uitvoering der plannen had voorbehouden. Het antwoord, dat wij hiernevens laten afdrukken, liet echter aan duidelijkheid niets te wenschen over. De maat schappij moest ernstig bezwaar maken om tot een dergelijke oplossing mede te werken en zou in geen geval de door haar toegezegde bijdrage in de kosten van ƒ3100.kunnen ver- boogen. Hiermede zouden wij ons onderzoek als geëindigd hebben kunnen beschouwen, ware het niet, dat den 3lsten December van het vorige jaar een derde adres van het Bestuur der Vereeniging tót Bevordering van het Vreemdelingenverkeer Uwe Vergadering bereikte, thans met het verzoek om een aan de eischen van het verkeer beantwoordenden doorgang, liefst een tunnel te maken. Ook dit derde adres wordt hiernevens overlegd. In stede dus van ons onderzoek te beeindigen, gaf dit derde verzoek ons aanleiding den Directeur van Gemeentewerken op te dragen de quaestie van den overweg thans in haar vollen omvang aan een nader onderzoek te onderwerpen, opdat Uwe Vergadering met volle kennis van zaken zou kunnen oor- deelen over alle manierenwaarop het verkeer te land aan den overlast van den overgang over den spoorweg zou kunnen ontkomen. Behalve het U reeds bekende plan van de trapjesbrug werden dus door den Directeur van Gemeentewerken nog 3 plannen ontworpeneen voor een overgang, langs hellende vlakken toegankelijk, een voor een tunnel met hellende toe gangen, en een voor een tunnel, langs trappen te bereiken. Bij alle drie deze plannen is echter slechts rekening gehouden met het verkeer voor voetgangers. Indien ook voertuig en van den overgang of de tunnel moesten gebruik maken, zouden de kosten zoo aanzienlijk worden, dat aan uitvoering in het geheel niet meer te denken viel Bij uitvoering van het eerste plan, brug langs hellende vlakken toegankelijk, zou om den overweg te passeeren, een weg moeten worden afgelegd van 235 meter, of ongeveer 2^ minuut gaans. Het is twijfelachtig of wel iemand zou meenen gebaat te zijn door zulk een hulpmiddel, dat in vele gevallen erger zou blijken te zijn dan de kwaal. Bovendien worden de kosten van dezen overgang door den Directeur globaal begroot op 33300. Het tweede plan, langs hellende vlakken toegankelijke tun nel, zou een uitgave meebrengen van ten minste 29000, nog ongerekend de zeer aanzienlijke kosten van omlegging der spoorbaan tijdens de uitvoering van het werk. Bovendien zou hier een pompinrichting noodig zijn om het binnenstroo- mend regenwater uit de tunnel te verwijderen, welke in richting behalve een uitgave voor eens nog bovendien blijvende kosten van bediening zou vereischen. Eindelijk zou ook hier het publiek een afstand moeten afleggen van circaminuut gaans. Het derde plan, een tunnel met trappen, zou ten minste 23500 kosten, afgescheiden ook hier weer van de bijkomende kosten van omlegging der baari. Een pompinrichting is hier niet noodig en de afstand wordt niet noemenswaard langer dan die van den gewonen overgang. Voor hen echter, die vooral de trappen een overwegend bezwaar tegen ons oorspron kelijk project achtten, doet zich dit bezwaar ook hier gelden. Want al zal de tunnel lang niet zoo diep onder den grond behoeven te liggen, als de brug daarboven, zullen toch ook bij de tunnel genoeg tiappen overblijven om ze eene onover- komenlijk beletsel te doen zijn voor gebrekkigen en ouden van dagen. Trouwens wij zullen u wel niet behoeven te zeggen, dat alleen reeds om de kosten de uitvoering van geen dezer drie werken ons aannemelijk voorkomt. Een uitgave van ten hoogste 3100 zou, meenen wij, de gemeente zich mogen veroorloo- ven om voor het overgroote deel van de voetgangers den over last van den overgang over de spoorbaan bij den Rijnsburger weg weg te nemen, maar èene van meer dan 30.000, zij het dan ook dat deze aan alle voetgangers zou ten goede komen, zou o. i. onverantwoordelijk mogen heeten. En de commissie van fabricage denkt daarover niet anders. Ware het, zoo doet zij in haar rapport doorschemeren, dat de tunnel voor een lange reeks van jaren zou moeten dienst doen, wij zouden daarover misschien anders denken, maar nu men met grond mag aannemen dat een algeheele verandering in den toestand van dien overweg, zij het dan nog niet in de eerste jaren, maar dan toch binnen afzienbaren tijd, zal moeten tot stand komen daar is een zoo groote uitgave niet gerechtvaardigd. En de commissie concludeert dan aldus: «De eenige wijze, waarop men aan de bezwaren, tegen den bestaanden overweg geopperd, eenigermate kan tegemoet komen, en die, waar het een werk vermoedelijk voor slechts enkele jaren geldt, met het oog op de financieele belangen der gemeente toelaatbaar is, blijft naar onze meening het indertijd door onze Commissie aanbevolen plan nl. het maken van een brug met trappen boven den overweg nabij het station." Wij sluiten ons bij die conclusie volkomen aan en kunnen dus Uwe Vergadering, naar aanleiding van de beide thans in behandeling zijnde verzoeken van het Bestuur der „Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer te Leiden en Omstreken", niet anders raden dan bf wel den bestaanden toestand onveranderd te laten of wel ons alsnog te machtigen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 4