140
jare alvorens de subsidie opnieuw op de begrooting voor te
dragen, kunnen overwegen, of er termen bestaan otn de ge
vraagde dispensatie alsnog voor één jaar te verleenen.
Zoo rest dan alleen nog de vraag hoe groot de te verleenen
subsidie zal zijn en naar welken maatstaf zij zal worden
berekend. De commissie voor de bewaarscholen stelt voor
om op het voorbeeld van den Haag de subsidie te berekenen
naar het aantal leerkrachten. Rotterdam daarentegen geeft
een subsidie berekend naar het aantal leerlingen. De com
missie geeft aan het eerste stelsel de voorkeur ornd.it het
aantal leerlingen op bewaarscholen zoo moeielijk te contro
leeren is. Afgescheiden daarvan verdient echter dit stelsel
o. i. ook daarom aanbeveling, omdat het totaal bedrag der
telken jare te verleenen subsidies dan minder uiteenloopt.
Gaan wij dus, wat den grondslag van het stelsel betreft,
met de commissie mee, zoo meenen wij toch bij de nadere
uitwerking daarvan van haar te moeten afwijken. De com
missie wil subsidieeren naar het aantal vereischte leerkrachten,
maar eischt tevens, dat iedere vereischte leerkracht ook be
voegd zij, d. w. z. in het bezit van een der hieronder nader
aan te geven acten. Dit nu gaat meenen wij te ver. Immers
niet alleen stelt men op deze wijze den eisch, dat alle ver
eischte leerkrachten tevens een acte moeten bezitten, wat
naar wij meenen vooral bij zeer groote bewaarscholen niet
te vergen is, maar bovendien ontzegt men op deze wijze elke
subsidie, indien slechts een enkele van het vereischte aantal
leerkrachten niet de acte bezit. Wij willen daarom liever als
den Haag, en trouwens ook Rotterdam, onderscheid maken
tusschen het vereischte aantal leerkrachten en het aantal
dergenen onder haar die een acte moeten bezitten. En wanneer
wij dan met de commissie voor de bewaarscholen het maxi
mum aantal leerlingen, dat in een klasse mag zitten, op 50
stellen, dan zal dus het aantal vereischte leerkrachten op zijn
minst even groot moeten zijn als het aantal vijftigtallen kin
deren of gedeelten daarvan dat de school bezoekt. Wij zeggen
op zijn minst, omdat het zich bij kleinere bewaarscholen kan
voordoen, dat het aantal leerkrachten nog één grooter moet
zijn. Immers wanneer wij tevens van de commissie den eisch
overnemen, dat de bewaarschool drie leerjaren moet hebben,
en dus in ieder geval drie klassen moet tellen, dan zal dus
b.v. ook een school van 90 leerlingen drie leerkrachten moeten
hebben. Alleen voor zeer kleine scholen, b.v. met minder dan
70 leerlingen wil de commissie daarop een uitzondering
maken. Zij wil dan met twee leerkrachten volstaan, maar
merkt op dat dan toch hetzij het hoofd, hetzij de onderwij
zeres twee klassen voor zijn of hare rekening zal moeten
nemen. Van den anderen kant meent de commissie, dat zeer
kleine schooltjes b v. met minder dan 50 leerlingen in het
geheel niet voor subsidieering in aanmerking moeten komen.
Allicht echter zullen er meer leerkrachten zijn, dan de
boven aangegeven maatstaf vereischt. Immers zoodra er min
der dan 50 kinderen in een klasse zitten, zoo zal, daar toch
behoudens de bovenvermelde uitzondering, iedere klasse een
eigen onderwijzeres zal moeten hebben, het aantal leerkrachten
stijgen. Maar ook dan meenen wij dat het voor de toekenning
der subsidie vereischte aantal leerkrachten tot ieder 50 tal
leerlingen of gedeelte daarvan beperkt kan blijven.
Overigens zal straks uit de desbetreffende bepaling van de
verordening zelve blijken, hoe naar ons oordeel de verhouding
moet zijn van het vereischte aantal bevoegde leerkrachten,
tot het vereischte aantal leerkrachten in het geheel.
Ook wat het bedrag der toe te kennen subsidie betreft
zouden wij eenigszins van de commissie voor de bewaar
scholen willen afwijken. Deze wil namelijk eenvoudigheids-
halve de subsidie voor het hoofd op een vast bedrag stellen
van f 200 a f 300. Ons komt het billijker voor ook in deze
het Haagsche systeem te volgen en dus bij de toekenning
van de subsidie rekening te houden met het aantal leerlingen
van de school en het hier'oedoelde onderdeel der subsidie dus te
doen afwisselen bv. van ƒ200.tot 350.En waar de com
missie, die geen onderscheid maakt tusschen vereischte be
voegde en vereischte leerkracht, voor iedere vereischte leer
kracht, naast het hoofd, een subsidie van f 100.wil
toekennen, daar meenen wij dat die subsidie f 100.zal
kunnen bedragen voor de vereischte bevoegde leerkrachten en
dat met f 50zal kunnen worden volstaan voor de andere
vereischte leerkrachten. Terwijl dus de subsidie naar ons
systeem hooger zal zijn, voor zoover zij wordt berekend naar
het Hoofd der school, zal zij daarentegen niet onbelangrijk
dalen, voor zooveel de hulpleerkrachten aan de berekening
ten grondslag liggen. En wanneer wij dan het tegenwoordige
aantal leerlingen van de 4 hier ter stede bestaande bijzondere
bewaarscholen tot uitgangspunt nemen en tevens onderstellen,
dat al die scholen voor de toekenning der subsidie in aan
merking komen, dan zou het totaal bedrag dat de gemeente,
volgens het door ons aangegeven stelsel, aan subsidies voor
het bijzonder bewaarschoolonderwijs in het eerstvolgend jaar
zou hebben uit te keeren, f 2200.bedragen.
Volgens het door de commissie voor de bewaarscholen
ontwikkeld eenvoudiger stelsel zou dit niet minder dan
f 2700 a f 3100 beloopen.
Vertrouwende het stelsel hiermede voldoende te hebben
toegelicht en overigens naar de bepalingen van de concept
verordening zelve verwijzende, geven wij u thans in over
weging tot de vaststelling van de navolgende verordening
over te gaan.
VERORDENING, regelende de voorwaarden, waaronder aan
bijzondere bewaarscholen subsidie uit de gemeentekas
kan worden verleend.
Artikel 1.
Ten behoeve van bijzondere bewaarscholen wordt door de
Gemeente een bijdrage in de. kosten dier scholen verleend,
bijaldien ten aanzien dier scholen is voldaan aan de voor
waarden, welke in de volgende artikelen zijn vervat.
Art. 2.
Aan bijzondere bewaarscholen, waar onderwijs wordt gege
ven in lezen, schrijven of rekenen, of waar niet ten minste
50 leerlingen geregeld ter school gaan, of waar een hooger
schoolgeld wordt geheven dan f 20 per jaar, wordt geen
subsidie verleend.
Aan vereenigingen of instellingen kan alleen subsidie ver
leend worden, als zij rechtspersoonlijkheid bezitten.
Art. 3.
üm voor subsidie in aanmerking te komen moet de school
drie leerjaren tellen.
Voor elk 50-tal leerlingen of gedeelte daarvan moet, met
inbegrip van het hoofd, één onderwijzeres aan de school ver
bonden zijn.
Minder dan 3 onderwijzeressen mag de school echter niet
hebben, tenzij het aantal leerlingen minder dan 70 bedraagt,
in welk geval met twee leerkrachten kan worden volstaan,
Voor de berekening van het aantal onderwijzeressen, dat in
gevolge het bepaalde bij dit artikel aan de school verbonden
moet zijn, wordt tot grondslag genomen het aantal leerlingen
op 15 Januari van het jaar, waarover de subsidie verleend wordt.
Art. 4.
De hoofdonderwijzeres en het hieronder nader aan te geven
aantal onderwijzeressen moeten bevoegd zijn tot het geven
van bewaarschoolonderwijs.
Bevoegd zijn zij die in het bezit zijn van een der na te
noemen acten
de Leidsche acte B of A;
de acte B of A van de Amsterdamsche Vormschool;
de acte »Pierson B" of »A";
de acte B of A, afgegeven door de Oommissie, benoemd
door het Hoofdbestuur der Vereeniging van Christelijke Be
waarschoolonderwijzeressen in Nederland
de acte B of A, afgegeven door de gemeentebesturen van
's Gravenhage, Groningen, Dordrecht, Gouda, Schiedam en
Rotterdam; en
eventueel nader in het leven te roepen, door Burgemeester
en Wethouders met de bovengenoemde gelijk te stellen
acten.
De hoofdonderwijzeres en, bijaldien het hoofd wordt bij
gestaan door meer dan vier onderwijzeressen, ook hare plaats
vervangster moeten in het bezit zijn van een B.acte.
Voorts moeten, wanneer, behalve het hoofd, het aantal on
derwijzeressen, dat ingevolge het bepaalde bij art. 3, aan de
school verbonden moet zijn, meer dan drie bedraagt, ten
minste ééne van deze, wanneer het meer dan vijf bedraagt, ten
minste twee, meer dan zeven ten minste drie, en meer dan
negen, ten minste vier bevoegd zijn.
Art. 5.
Geen subsidie wordt uitgekeerd aan bewaarscholen, waar
bij een eventueele vacature in het vereischte onderwijzend
personeel, tusschen het ontstaan der vacature en de aanvaar
ding der betrekking door .de tot opvolgster benoemde, een
langere tijd verloopt dan: wat de hoofdonderwijzeres betreft,
van vier maanden, en wat de andere onderwijzeressen betreft,
van twee maanden.
Het hoofd der school is verplicht van elke benoeming of
ontslag onder het aan de school verbonden personeel onmid
dellijk kermis te geven aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 6.
Het aantal leerlingen dat ééne klasse mag bevatten, mag
niet meer bedragen dan vijftig.