DONDERDAG 28 OCTOBER 1909. 145 brutale jongens, die de straatschandalen maken, zijn daarvoor ongevoelig. Ik weet niet, of dit zoo is, maar ik geloof wel, dat door een paar agenten meer of minder de straatjeugd niet wordt bedwongen. Dat men eenige agenten op rijwielen wil zetten en hen zoo in de gelegenheid stellen op ongeregelde tijden de stad te doorkruisen, dat vind ik goed. Maar waarover bij mij twijfel bestaat, dat is of de gansche organisatie van de politie wel goed is en of er met de politie, die wij hebben, wel wordt gedaan, wat er mede gedaan kan worden. Ik zeg er dadelijk bij, mijnheer de Voorzitter, dat ik dit niet aan u wijt. U kunt niet dagelijks toezicht uitoefenen. Maar ik heb onlangs van een ooggetuige, een Commissaris van den schouwburg, die daar was bij gelegenheid van de inauguratie, gehoord wat bij die gelegenheid is geschied. Die Commissaris deelde mij mede, dat de studenten en novitii zich zoo hebben ge dragen, dat zij niemand aanstoot konden geven, volkomen ordelijk en zonder iemand te hinderen, maar dat daar een bende gepeupel was, die de studenten en groenèn op de schandelijkste manier heeft gemolesteerd, hen de hoeden af rukkende en op den grond werpende, smijtende met straat- vuil en water als men het uit de gracht geputte vocht water mag noemen vuil werpende in den schouwburg enz. Eerst na herhaalde pogingen van de schouwburgcommissie is het gelukt politie te krijgen. Dat daar geen politie was, terwijl men toch wist, dat de inauguratie zou plaats hebben, komt mij voor een verzuim te zijn, zoozeer pleitende tegen de geheele inrichting der politie, dat het veel te denken geeft. Bovendien mag ik het hier ook wel zeggen, dat de inbraken in den laatsten tijd niet de gedachte wekken aan groote nauwgezetheid bij de bewaking. Ik heb ook wel met dit bijltje gehakt; ik weet wel, dat het moeielijk is de daders van dergelijke diefstallen te ontdekken, maar het is toch een feit, dat van de inbraken, in de laatste jaren gepleegd, o. a, bij den heer van der Lip, bij den heer de la Saussaye, en de twee op 4 October 1.1., de daders tot nog toe niet zijn ontdekt. Uit de beste bron heb ik vernomen, dat toen den 4den October uit het huis van den heer van Itallie over de inbraak is getelephoneerd aan de politie, het meer dan een half uur geduurd heeft, voor men van de politie iets vernam. Ik heb voor den optocht zien rijden den heer Pronk en nog een ander Inspecteur van politie. Ik weet wel, dat dit een oud gebruik is, maar wanneer het personeel te klein is bij de politie, dan is zoo iets een volkomen overbodig ornament. Misschien heeft op het oogenblik, dat een van de diefstallen plaats had, een agent gewandeld op het Rapenburg. Dat is nu wel aangenaam, mijnheer de Voorzitter, voor u en voor mij, maar daar heeft men toch niet de meeste behoefte aan politie. Wanneer men de geheele inrichting der politie nagaat, dan betwijfel ik, of van de politie, die wij hier hebben, wel het beste gebruik wordt gemaakt. Het is waar: de beste stuurlui staan aan wal, maar toch is die twijfel door de feiten, die wij om ons heen zien, wel wat gerechtvaardigd. De heer van der Elst. Ik kan geheel onderschrijven wat de heer Fockema Andreae heeft gezegd, in het bijzonder wat betreft de baldadigheid van de straatjeugd. Ik geloof niet, dat er veel aan te doen isde jongens worden berispt en daarmee is dan de zaak afgeloopen. De fout, wat de politie betreft, ligt dunkt mij hierin, dat vooral in den laatsten tijd ik weet niet. of de heeren dit eveneens hebben opgemerkt een aantal agenten zijn aangesteld, die zoo weinig voorkomen hebben; ik vind, dat zij zoo weinig respect inboezemen door hunne houding; zij zijn tenger en bleek. Ik zou wenschen, dat de kracht werd gezocht niet in de quantiteit, maar in de qualiteit. Met den heer Fockema Andreae ben ik van meening, dat de aanstelling van vier jonge agenten 3e klasse aan de verbetering der politie weinig of niets zal kunnen doen. Ik zou e.er zeggen, dat op het politiecorps nog kon worden bezuinigd. Wanneer bijv. uit de hoogere rangen enkelen weg vielen, kon het corps agenten meer productief worden ge maakt. Speciaal heb ik nier het oog op de Adjunct-Inspec teurs. Het vorige jaar heb ik hier ook reeds over gesproken; het is m. i. een principieele fout, om tusschen de hoogere rangen (de bureau-ambtenaren) en het corps agenten enkele jonge lieden te schuiven, die niet de minste ervaring hebben, en deze worden geroepen, om ook de oudere agenten te con troleeren. Zoo is er een bij, die sergeant geweest is. Nu kan het zijn, dat het een zeer ijverig man is, maar als dergelijke onervaren menschen worden aangesteld,' om meestal oudere agenten te controleeren, moet dit op den duur zeer verkeerd werken. Ik zou dus wenschen, dat het hoofd van de politie ernstig naging, of hierin niet verandering kan worden gebracht, zoodat de agenten meer promotie zouden kunnen maken, wat goed zal werken op den geheelen geest van het corps. De heer Sijtsma. M. d. V. Over de beantwoording vaneen in de secties gedane vraag, ben ik eenigszins teleurgesteld. Er is een zeer bescheiden vraag gedaan en nu weet ik wel, dat dit een vraag is, die van uw standpunt als hoofd der politie eigenlijk niet behoefde beantwoord te worden, maar al behoort de aanstelling en bevordering van de politieamb tenaren bij den Burgemeester, zoo had ik toch gedacht, dat wanneer van uit den Raad een welwillende vraag gedaan werd, niet door een verkeerde bedoeling ingegeven, er geen kwaad in stak, dat u daarop een antwoord gaf. Ik zal nu niet op een antwoord aandringen, maar mijn spijt uitdrukken, dat u daaromtrent een andere opvatting hebt. Ik wil er alleen nu aan herinneren, dat gisteren in een naburige ge meente een ambtgenoot van u, toen een dergelijke vraag met eenig huiveren door een lid gesteld werd, zeide: ik wil hier met genoegen op antwoordenwanneer het belang van de gemeente er niet door wordt geschaad, acht ik het niet verkeerd antwoord op vragen over de politie te geven. Ik had gehoopt, dat u er ook zoo over zoudt denken, en het spijt mij dat dit niet zoo is. Wat de aanstelling van 4 nieuwe agenten betreft, kan ik mij aansluiten bij hetgeen de heer Fockema Andreae gezegd heeft. Toen wij verleden jaar een paar adjunct-inspecteurs gingen aanstellen, heette het: nu krijgen wij een paar agenten vrij, anders zouden we die moeten hebben, maar nu wij die adjunct-inspecteurs hebben, worden er weer agenten gevraagd. Zoo kunnen wij blijven doorgaan. Het volgende jaar zal hetzelfde argument weer kunnen gelden voor aan stelling van nog vier nieuwe agenten, n.l. de baldadigheid der straatjeugd. De heer Fockema Andreae heeft er reeds op gewezen, dat men die niet met agenten kan tegengaan, al had men op eiken hoek van de straat een agent. Daarvoor zou de politie heel anders moeten kunnen optreden. In Haarlem is het corps agenten in verhouding tot de bevolking veel grooter als hier, wordt door Burgemeester en Wethouders ge zegd, en nu is het wel opmerkelijk, dat in den laatsten tijd men ook daar veel klachten hoort over de baldadigheid der straatjeugd; daar wordt men op klaarlichten dag gemo lesteerd op een wijze, waarover wij hier nog niet hebben te klagen. Nu wordt er verder op gewezen, dat in Leiden de agenten nogal veel vrij hebben op Zondag, maar toen ik dat las,.dacht ik er aan hoe eiken Zondagmiddag tot eigen ergernis en die van het publiek een agent staat bij de Kaiserstraatsbrug om de fietsers te beletten, dat zij niet schuin den singel oversteken naar Vreewijk, wat trots dien post toch wordt gedaan, omdat het te dwaas zou zijn daarvoor iemand te bekeuren. En als men dit ziet, dan vraagt men zich af: heeft men in Leiden niet te veel agenten Ik zou wel ernstig in overweging willen geven dien post daar weg te nemen, dan komt er al weer een agent vrij voor de buitenwijken. Langzamerhand is het getal agenten uitgebreid in evenredigheid met de bevolking en meer, maar wij moeten niet vergeten, dat wij ook agenten met rijwielen hebben, waardoor één agent een grootere uit-, gestrektheid kan bewaken dan vroeger, misschien vijf. Voteeren wij nu deze 2200, dan kunnen wij het volgende jaar die zelfde argumenten aanvoeren en wedei»het geld toestaan voor nog 4 agenten, en zoo kost de politie ons steeds meer en meer. Want daarmede moeten gepaard gaan verhoogingen van be zoldiging. Want in dit laatste ligt eene vingerwijzing om verbetering in het corps te krijgen. Zoolang het bestaande stelsel wordt gevolgd, dat een agent een bepaalde wijk afloopt, van de eene plaats naar de andere wandelt en geen voetstap buiten die wijk zet, zoolang kan zulk een agent ter voorkoming van diefstallen en ter bevordering van de veiligheid weinig doen. Gaat men nu telkens meer agenten aanstellen, dan versterkt men daardoor deze minder goede regeling en daarom kan ik nu ook met de voorgestelde vermeerdering niet mede gaan. Ik wensch derhalve voor te stellen dezen post weder met f 2200 te verminderen. De heer Fokker. Een enkel woord slechts naar aanleiding van de vraag bij dit volgnummer gesteld. Zooals die vraag in het verslag was gesteld, komt mij het antwoord van den Burgemeester niet onjuist voor. De opvatting, die vrij algemeen gehuldigd wordt, is toch, dat de Burgemeester niet verplicht is op dergelijke vragen antwoord te geven. Ik, zou derhalve eene andere vraag willen doeneen Vraag, die ik volkomen terecht kan doen, omdat het betreft de uit voering van de begrooting. Op die vraag mag ik dan toch zeker wel een antwoord tegemoet zien. En dan wensch ik er op te wijzen, dat op dit oogenblik op de begrooting beschikbaar is gesteld een bedrag voor 2 adjunct-inspecteurs le klasse en 2 adjunct-inspecteurs 2e klasse, terwijl er toch op ditoogen blik in dienst zijn 2 adjunct-inspecteurs le klasse en 3 adjunct inspecteurs 2e klasse. Een van die heeren moet dus gratis dienst doen, want op de begrooting is voor hem geen geld uitgetrokken.' Op welke wijze wordt dan zijne bezoldiging gevonden Ik zal verder over deze zaak niets zeggen; ik wensch mij aan te sluiten bij hetgeen gezegd is door den heer Fockema Andreae. Ik geloof ook, dat zoolang niet van bovenaf niet door u, mijnheer de Voorzitter,' want ik begrijp, dat gij u

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 5