444 DONDERDAG 28 OCTOBER 4909. maling niet worden voldaan. Dat was niet een gevolg hiervan, dat Rijnland de belangen van het platteland wilde stellen bouen het belang van Leiden, maar een gevolg van de om standigheid, dat de waterstand te laag was. Dan moet van bemaling worden afgezien om verdere verlaging te voorkomen, zoowel in het belang van de scheepvaart in het geheele binnen Rijnland gelegen gebied, als ook o. a. in het belang van houten fundeeringen van huizen en gebouwen, die bij normalen waterstand onder water zijn, maar bij lagen water stand zouden droogvallen en indien dit lang aanhield aan rotting onderhevig zouden zijn. Wanneer Rijnland dus een enkele maal niet aan het verzoek van Leiden heeft voldaan, dan is het niet om de belangen van het platteland boven alles te doen gaan, maar ook wel degelijk, omdat de belangen van de scheepvaart en van de gemeente zelf door een te lagen waterstand ernstig zouden zijn benadeeld. De heer Fokker. M. d. V. Ik dank u voor uwe toezegging naar aanleiding van mijne eerste vraag. Ik zou evenwel meenen, dat Burgemeester en Wethouders bij de Regeering kunnen aankloppen om de aandacht op Leiden te vestigen als de eenige plaats waar eene dergelijke school goed gevestigd kan worden; de Regeering zou dan als voorwaarde kunnen stellen, dat subsidie alleen wordt gegeven, wanneer de school in Leiden wordt gevestigd. Wat de andere zaak betreft, die is minder geschikt om in het openbaar te bespreken. Ik stel mij voor bij gelegenheid met den Wethouder van Fabricage daaromtrent van gedachten te wisselen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten.' De Voorzitter. Thans komen in behandeling de uitgaven. De volgnrs. 63 tot en met 70 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over volgn. 74, luidende: ^Schrijf- en bureau behoeften, briefporten, vrachtloonen en andere kleine uit gaven f 900". De heer Fokker. Ik heb opgemerkt, dat dit volgnummer hoo- ger is uitgetrokken dan het vorige jaar. De reden daarvan wordt niet in de memorie van toelichting opgegeven. Het betreft hier wel een betrekkelijk klein bedrag, maar ook op kleine zaken dient er zoo mogelijk te worden bezuinigd. Daarom zou ik willen vragen, welke bijzondere reden er is, dat de post voor schrijf- en bureaubehoeften percentsgewijze zooveel hooger is uitgetrokken dan verleden jaar, of liever over het afgesloten jaar is gebruikt, en of die post geen kleine vermindering kan ondergaan. Ik weet wel, dat er veel papier moet worden gebruikt, maar tevens, dat ook ten dezen aanzien bezuiniging plicht is. De Voorzitter. Ik meen gehoord te hebben, dat de post verhoogd zou zijn, maar dat is niet het geval. Verleden jaar is hij op f 900 gesteld evenals nu en wij doen dat om eenigs- zins de vrije hand te hebben. Uitgegeven is f 698,7372', dit is wel het beste bewijs, dat het geld niet geheel gebruikt wordt, als het niet noodig is. De heer Fokker. M, d. Y. Waar er nu dit jaar f 700 is uitgegeven, waarom dan nu voor het volgende jaar f 200 meer te ramen. Dan heeft men de vrijheid die f 200 meer te gebruiken en zal het volgende jaar, als die f 200 gebruikt zijn, de raming weer met f 200 worden verhoogd. Wanneer men echter nu op de raming brengt het bedrag, dat het afgesloten jaar gebruikt is, dan zal men trachten zich daaraan te houden en niet meer te gebruiken Zoóals u het voorstelt, komt er elk jaar een paar honderd gulden bij. Ik zou daarom willen voorstellen, om dezen post met 200. te verminderen. De Voorzitter. Ik zou willen opmerken, dat deze quaestie niet in de secties ter sprake is gebracht, en ik vind het een minder goed gebruik om dingen, die niet in de secties ter sprake gebracht zijn, rauwelijks in de vergadering te brengen. In de Kamer wordt het zeer afgekeurd om iets ter sprake te brengen, wat niet in het verslag is vermeld. Wat de zaak zelf betreft, vind ik niet, dat de opmerking getuigt van een breeden gedachtengang, wanneer bij een dergelijken post geen f 200 margè zouden mogen worden genomen. Ik geloof, dat er dan nog wel andere posten zijn, waarop eerder iets zou kunnen worden aangemerkt en ik meen daarom, dat het het beste is, om dit maar te laten passeeren. De heer Fokker. M. d. V. Ik had wel gedacht, dat ik dit antwoord zou krijgen. Als men 'tgeld maar toestaat, is men zeer ruim van opvatting en als men aanmerkingen maakt niet. Ik meen, dat het onze plicht is zuinigheid te betrachten. Wanneer wij doodeenvoudig hier zitten om maar te registreeren, wat Bur gemeester en Wethouders voorstellen, wil ik mijn mond wel houden of weggaan. Laat Burgemeester en Wethouders dan de begrooting maar vaststellen! Als ik in de secties geweest was, had ik hierop ook gewezen. Het blijkt mij echter uit de stemming in de zaal wel, dat de Raad dit geld van harte aan Burgemeester en Wethouders gunt en dus zal ik mijn voorstel niet handhaven. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 74 zonder hoofde lijke stemming aangenomen^ De volgnrs. 72 tot en met 77 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 78, luidende: ^Kosten van het archief f 5580". De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch voor te stellen sub a van dezen post, de jaarwedde van den Archivaris, met f 400 te verminderen. De Voorzitter. Ofschoon de heer Vergouwen niets heeft gezegd tot toelichting van zijn voorstel, moet iker toch tegen opkomen en een enkel woord zeggen ten gunste van de verhooging, die wij den archivaris willen toestaan. Èn de Commissie voor het oud-archief èn Burgemeester en Wet houders zijn eenstemmig van meening, dat zijne tegenwoor dige bezoldiging geen gelijken tred houdt met de eischen, aan zijne betrekking gesteld, en de vergelijking niet kan doorstaan met de salarissen van Rijksarchivarissen met gelijk— soortigen werkkring. Wij mogen ons hier verheugen in het bezit van een kundigen en ijverigen archivaris. En daarom is het noodig zijne bezoldiging op gelijke hoogte te brengen met die van andere titularissen, wier werkkring met de zijne overeenstemt. Ik moet den Raad in overweging geven in deze met Burgemeester en Wethouders mede te gaan en derhalve het voorstel van den heer Vergouwen te verwerpen. De heer Vergouwen. M. d. V. Naar aanleiding van het geen u zooeven hebt gezegd, moet ik opmerken, dat in het geheel niet def gedachte bij mij opkomt, dat de tegenwoordige archivaris niet. bekwaam voor zijn arbeid zou zijn of niet zou zijn te waardeeren. Mijn voorstel strekt alleen om de zuinigheid te betrachten. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Vergouwen wordt in stemming gebracht en met 46 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: van der Lip, Briët, Wildeboer, Carpentier Alting, van Hamel, Korevaar, Oorts, Fokker, Aal- berse, Meuleman, Eerstens, Reimeringer, Fockema Andreae, Hoogenboom, Bots en Driessen. Vóór stemmen de heeren: Bosch, van Tol, Roem, Timp, Zwiers, Sijtsma, de Boer, van Gruting, de Vries, van Hoeken, A. Mulder, Vergouwen, van der Eist en P. J. Mulder. Volgn. 78, overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. verhoogd met f 65, wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 79 tot en met 98, volgn. 99, verminderd met /"100, en volgn. 400 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 401, luidende: y>Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie, mits gaders van de veldwachtersf 70012". De heer Fockema Andreae. M. d. V. Bij dit artikel wordt toegestaan de aanstelling van 4 nieuwe agenten. Ik heb niet ■den moed om voor te stellen die verhooging te laten ver vallen, maar ik moet wel zeggen, dat er bij mij toch eenige twijfel bestaat, of die 4 agenten bepaald noodig zijn, en'of met die 4 agenten zal worden bereikt, wat men er mede be reiken wil. Vooreerst en nu verzoek ik de heeren, die zich voor deze zaak interesseeren, niet te schrikken geloof ik, dat het niet zal helpen tegen de steeds toenemende baldadig heid der straatjeugd. Ik geloof, dat men daaraan laat ik het maar ronduit zeggen niets kan doen, zoolang het den agenten niet vrij staat om met beleid van den gummistok gebruik te maken. Ik heb onlangs van een ooggetuige het volgende gehoordik heb vertelde hij niet hier, maar elders in een groote stad een politieagent huilende op straat gezien en hem gevraagd: wat scheelt er aan, en toen kreeg ik ten antwoord, mijnheer ik huil van kwaadaardigheid, want de jongens gooien ruiten in en doen allerhande katte- kwaad en ik kan er niets aan doen, Wanneer ik hun naam vraag en ik bekeur ze, dan lachen zij mij uit en loopen weg en het ergste dat er op zit is, dat zij een paar maanden later moeten komen voor den Kantonrechter en misschien veroordeeld worden tot een berisping, en dat is een straf, die indruk zou maken op jongens, die geen straatschenderij plegen, maar de i i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 4