142 DONDERDAG 28 OCTOBER 1909. Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. VII. Verzoek van C. Henner om het gebruik van het Gym- nastieklokaal der school Be klasse no. 4. (Zie Ing. St. no. 279). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. VIII. Verordening, houdende wijziging van de artt. 4,30,31,32 en 37 der verordening van 3 Juni 1909 (Gem. BI. no. 10), op den invoer, het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. no. 277.) De artikelen 1, 2 en 3 en daarna de geheele verordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoof delijke stemming aangenomen. IX. Verzoek van H. Oostdam om overschrijving te zijnen name van een gedeelte van den berm langs den Haarlemmertrek- vaartweg, kad. bekend gemeente Noord wij kerhout, Sectie B No. 810. (Zie Ing. St. no. 283.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. X. Voorstel tot kostelooze overname in eigendom en onder houd bij de gemeente van de Staal wijkstraat, een gedeelte van de Leuvenstraat en de helft van de aan de Leuvenstraat gren zende sloot. (Zie Ing. St. no. 282.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. (De heer Fokker had gedurende de behandeling van dit punt de vergadering tijdelijk verlaten). XI. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den diénst 1910. (Zie Ing. St. nis 196 en 276.) De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Een enkel woord om een onderwerp ter sprake te brengen, dat ik ook wel kon behandelen bij een artikel, maar waaromtrent ik meen, dat het toch meer behoort bij de algemeene beschouwingen. Het betreft een zaak, waarover ik ook het vorige jaar gesproken heb, n.l het aantrekkelijk maken van de gemeente voor degenen, die zich misschien hier willen vestigen. Het komt mij voor, dat er voor den bloei der gemeente op dit oogenblik gunstige teekenen zijn. Wij zien een stroom van studenten naar Leiden komen en het ziet er uit, alsof van Regeeringswege veel voor de Leidsche Universiteit zal worden gedaan, dat den bloei daarvan kan bevorderen. De verlichting wordt hier verbeterd en de stad krijgt daardoor een beter aanzien, en onder de gunstige teekenen zou ik ook willen noemen de woorden van die wij hebben gehoord in de vorige vergadering ter ver dediging van het voortbestaan van de Meisjes-Hoogere Burger school, omdat ik geloof, dat in het algemeen al wat de ont wikkeling en het onderwijs hier in de stad kan bevorderen, ook zal bevorderen den bloei van Leiden en de toestrooming van nieuwe bewoners naar Leiden. Maar er blijft, en dat zeg ik niet voor het eerst, .bestaan een groot bezwaar voor Leiden, en dat is de toestand van de grachten. En daarom zou ik nog eens weer aan Burgemeester en Wethouders willen vragen, of er bij hen plannen in overweging zijn om het walgelijke, stinkende vuil in de grachten door water te vervangen of op andere manier te voorzien in de bezwaren, die uit vervuiling van het water ontstaan. Ik breng dat nog eens ter sprake om een standpunt aan te stippen, dat ik in de aandacht van Burgemeester en Wethouders aanbeveel. Wij hebben voor geruimen tijd, toen er sprake was van het plaatsen van een schut of sluis, een schrijven ontvangen van Rijnland, en Burge meester en Wethouders hebben naar het mij voorkomt daar tegenover deze houding aangenomendaar is niet veel aan te doen. Bij den bestaanden toestand geloof ik dat ook. Wan neer ik juist zie, en ik geloof dat ik juist zie, dan stellen de Hoogheemraadschappen zich op het standpunt, dat zij met het belang van de steden, die daarin zijn gelegen, als zoodanig geen rekening hebben te houdendat indien zij zonder andere belangen te schaden die belangen van de gemeente kunnen bevorderen, zij dit doen, maar verder niet. Ik geloof, dat dit het standpunt is dat pleegt te worden ingenomen en dat wellicht ook moet worden ingenomen, maar het komt mij voor, dat die toestand is vicieus. En wanneer dit zoo is ook na raadpleging met anderen meen ik dat dit de bestaande rechtstoestand is dan geloof' ik, dat de steden die in de Heemraadschappen zijn gelegen, de aandacht der autoriteiten op deze zaak .moeten vestigen en vragen of die rechtstoestand bestendigd mag blijven. Ik zal er nu niet meer van zeggen, omdat wij hier in dezen Raad toch niet tot eene conclusie kunnen komen.t Ik heb er nu alleen de aandacht op gevestigd, omdat uit het schrijven van Rijnland toen is gebleken een schrijven van het standpunt van Rijnland rechtmatig dat eigenlijk de belangen der steden niet worden gewogen tegen over de belangen van het platte land, maar dat er eenvoudig wordt gevraagd, wat er gevorderd wordt door het plattelands belang ten aanzien van den waterstand. Ik zou op deze zaak de aandacht van Burgemeester en Wethouders willen vestigen en hen wel in overweging willen geven te trachten aan den onhoudbaren toestand van thans een einde te maken. De heer de Vries. Ik was volstrekt niet van plan mij te mengen in de algemeene beschouwingen over deze begrooting, maar na het gesprokene door den heer Fockema Andreae, moet ik toch even mijne opinie daaromtrent te kennen geven. Ik ben voor mij zelf vast overtuigd, dat de beschouwingen van den heer Fockema Andreae volkomen onjuist zijn. Ik geloof, dat over het algemeen de Hoogheemraadschappen en de groote waterschappen wel degelijk letten op de belangen van de steden binnen hunne grenzen gelegen. Wanneer de heer Fockema Andreae eensjlet op de medewerking, die de gemeente Leiden tot nog toe heeft ondervonden van Rijnland, dan zal hij geloof ik zijne opmerkingen wel terugnemen. Indien Rijnland niet had willen medewerken in het belang van Leiden, dan zou het nooit zoo toeschietelijk zijn geweest, als nu toch het geval is geweest. Dit zelfde geldt voor Haarlem en Gouda, de twee andere groote steden binnen de grenzen van Rijnland gelegen. Ik zal hier niet mijne meening zeggen over hetgeen misschien in den rechtstoestand zou kunnen worden veranderd; daarvoor is het hier niet de aangewezen plaats. Op één punt wil ik echter nog even terugkomen, dat is de klacht over het stinken van het water. De een vindt de stank heel erg, de ander niet zoo erg, maar stank is er wel. Waaraan ligt dit nu? Ligt het aan het boezemwater van geheel Rijnland? Neen! het ligt hoofdzakelijk daaraan, dat Leiden geen behoorlijk rioolstelsel heeft en al het vuil in de grachten stort. Zoolang die toestand duurt, zal de stank blijven voort duren, daarin kan geen regeling van waterstand blijvende verbetering brengen. Het eenige om in dien toestand verbetering te brengen is, dat men een of ander plan van rioleering aanneemt, .zooals indertijd door den heer Dekhuyzen is voor gesteld, of door den heer Broekman. Doet men dit niet, komt er geen behoorlijk rioolstelsel, dan zullen de grachten, ver vuild door een ontzettende hoeveelheid vuil, blijven stinken. Ik geloof daarom, dat het beter is te trachten den toestand te verbeteren door verbetering van het rioolstelsel, dan door hulp van buiten af in te roepen voor middelen, die toch niet doeltreffend zijn. De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de heer Fockema Andreae gezegd heeft, meen ik er aan te mogen herinneren, dat op het oogenblik door een particulier een onderzoek wordt ingesteld, op welke wijze Leiden verlost zou kunnen worden van zijn stinkende grachten. Misschien hadt u dat ook kunnen zeggen, in ieder geval moet erin dit verband aan worden herinnerd. Maar daarvoor heb ik het woord niet gevraagd. Ik wensch een enkele vraag te, doen aan Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van iets dat ook hier onder de algemeene beschouwingen is gebracht. In een der secties is gevraagd, of Burgemeester en Wethou ders ook plan hebben weer te komen met hun voorstel tot het heffen van belasting op publieke vermakelijkheden. Het ant woord heeft mij niet bevreemd. Indertijd is dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, hoe door u ook met klem verdedigd, gevallen en nu zult u zich niet gaarne weer aan zulk een echec willen blootstellen. Maar wanneer zulk een voorstel, dat nog altijd mijn sym pathie heeft, uit den boezem van den Raad komt, hoe zullen Burgemeester en Wethouders dan daartegenover staan? Wan néér zij zeggenwij gevoelen daarvoor op het oogenblik niets, dan zou het minder gewenscht zijn van onzen kant er mede te komen. Maar wist men, dat het op dezelfde wijze door u zou worden verdedigd, als dit indertijd door u is gedaan, dan zou er misschien kans zijn, dat er zulk een voorstel uit den boezem van den Raad komt. Vandaar dat ik deze vraag, die nu eenmaal onder de algemeene beschou wingen is gebracht, ook hier doe. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou een enkele opmerking willen maken. Ik ben niet in de gelegenheid geweest het onderzoek in de secties bij te wonen; daarom heb ik niet kunnen zeggen, wat ik wel gewild had en dit niet, ook omdat eerst zeer onlangs mijne aandacht op deze zaak is gevestigd. Uit een beschouwing in het Utrechtsch Dagblad is mij ge bleken, dat een wintertuinbouwsehool zal worden geopend in de bloembollenstreek, hetzij in Leiden, Haarlem of Hillegom. Ik zou daarom willen vragen, of het College van Burgemeester

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 2