158 DONDERDAG 28 OCTOBER 1909. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik wensch nog iets aan den heer Wildeboer te zeggen. Ik kan hem de ver zekering geven, dat de geheele leening er op is ingericht, dat deze eerst in haar geheel zal zijn afgelost bij het eindi gen van het subsidie. Die leening is dus nog niet afgelost. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou ook een enkel woord over deze zaak willen zeggen. Ik sta in zooverre op hetzelfde standpunt als de heer Wildeboer, dat als wij stonden voor een nieuw subsidie, ik waarschijnlijk zou zeggenneen. Maar wij staan hier niet voor de quaestie om te geven f 1500 jaarlijks aan den Schouwburg, maar om te geven een zoo- veelsten termijn van een in 1898 gegeven .schenking van f 22500, uit te keeren in 15 jaarlijksche termijnen van ƒ1500. Dat isgeen uitvindsel van mij, mijnheer de Voorzitter, als voorstander van het bestaan van een schouwburg, maar dat is gezegd indertijd door bestrijders van het subsidie. Toen is door den heer den Mouter gezegd, dat hij geen vrijheid kon vinden zijn stem te geven aan een uitgaaf van 22500, en door den heer van Kempen, dat hij er niet toe kon mede werken een som van f 22500 te geven, zij het ook over een aantal jaren verdeeld, en geen vrijheid vond in 15 jaar een bedrag van f 22500 uit de beurzen van de belastingschul digen te halen. Wij staan dus voor een raadsbesluit van 1898, waarbij is gezegdwij zullen geven aan de comedie 15 jaar lang f 1500. Niet onvoorwaardelijk, want in het voor stel van Burgemeester en Wethouders stond, dat de uitkee- ring ook vroeger zou kunnen worden gestaakt, wanneer de Schouwburg op onwaardige wijze werd geëxploiteerd, of de Raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders mocht beslissen, dat wegens de gunstige resultaten der exploitatie geen termen tot verdere uitkeering bestonden. Dit voorbe houd is gemaakt, en waar nu, de heer Wildeboer zal dit moeten, toegeven, noch door Burgemeester en Wethouders is gezegd, dat de Schouwburg op naar hun oordeel onwaar dige wijze wordt geëxploiteerd, noch wegens de gunstige resultaten tot geen verdere uitkeering van het subsidie termen aanwezig zijn, en dit wel vaststaat, geloof ik werkelijk, dat wij ook in rechte gebonden zijn tegenover de Schouwburg- vereeniging, om ook dit jaar de f 1500 toe te staan. Alleen om die reden zal ik stemmen voor hét voorstel van Burge meester en Wethouders. De heer Wildeboer. Ik heb van den heer Fockema Andreae gehoord, dat de leening nog niet is afgelost. Dat zal dan ook wel zoo zijn, men heeft mij dan verkeerd ingefluisterd. Ik blijf echter beweren, dat men, b. v. in 10 jaar, na f 15000 ontvangen .te hebben, de leening al lang had kunnen aflossen. Dat men dit niet gedaan heeft, komt omdat men het geld tot iets anders gebruikt heeft, dan tot rentegarantie. Wat betreft het subsidie voor de Pieterskerk, ik dacht wel, dat er dit bijgehaald zou worden. Maar alles wat op elkander gelijkt, is nog niet het zelfde. Formeel moge het het zelfde zijn, materieel niet. Wanneer de Gemeenteraad geld geeft voor de instand houding van een kostbaar nationaal monument, dan is dit heel iets anders, dan het geven van geld voor een amusement. Het spijt mij overigens, dat het den heer van der Lip over komen is, om indirect mijne zienswijze onfatsoenlijk te noemen. De heer van der Lip. Ik heb er niet aan gedacht, om het standpunt van den heer Wildeboer of van andere leden, onfatsoenlijk te noemen. Wanneer zij in die meening ver- keeren, dan geef ik hier gaarne de verzekering, dat ik dat niet bedoeld heb. Ik heb gezegd, dat de Raad zedelijk ver plicht is om het subsidie gestand te doen. Een man een man, een woord een woord. Nu alleen nog dit: Het heeft mij zeer verbaast, dat de heer Wildeboer onderscheid wil maken tusschen subsidie aan de Pieterskerk en aan den Schouwburg. W7anneer de Raad eenmaal besloten heeft gedurende een aantal jaren een subsidie te geven, dan moet hij zijn woord ook gestand doen, onverschillig, of het een kerk of een schouw burg of een tram geldt. Dat doet niets ter zake bij de beant woording der vraag: Hoe moet de Raad zich houden ten opzichte van een eenmaal genomen besluit. De heer Vergouwen. Er is gesproken van gewoonterecht en de heer van der Lip meende, dat het hier een juridische quaestie gold. Nu zou ik zeggen, dat zij, die in 1898 het toekennen van het subsidie hebben bestreden en aldoor in hunne bestrijding hebben volhard, en ook hun geestver wanten, nu het best zullen doen bij die bestrijding het ge woonterecht te volgen en dus nu ook weder tegen te stemmen. Ik heb ook van den heer van der Lip gehoord, dat hij het standpunt van de bestrijders onfatsoenlijk noemde. Maar ik meen dat wij met het zelfde recht, waarmede indertijd het voorstel is bestreden, met die bestrijding kunnen voortgaan en dus ook nu tegenstemmen, zonder daardoor onfatsoenlijk te worden of immoreel te handelen. De Voorzitter. Ik wil den heer Wildeboer even acte geven van het gevoelen van de minderheid in het College van Burgemeester en Wethouders, omdat hij anders alleen zou staan tegenover al de juristen hier in deri Raad, die zich uitspraken. Tegenover hetgeen de heer Fokker met zooveel klem en kracht als zijn meening heeft gezegd, dat de ge meente tegenover de Schouwburgvereeniging in rechte ge bonden zou zijn, wil ik als mijne bescheiden meening zeggen, dat die stelling niet opgaat. Ik zie in het raadsbesluit geen contract, alleen een publiekrechtelijke verhouding is er door in het leven geroepen, ieder jaar te eindigen. Dat is het gevoelen van de minderheid van ons College, maar wij zijn verdeeld over de vraag, of er van een ethisch standpunt bezien, termen zouden zijn om vóór den afloop van den termijn op te houden met het geven van subsidie. Ik wilde alleen dit enkele woord doen hooren, niet om in te gaan tegen hetgeen de heer van der Lip gezegd heeft, maar omdat hij zelf heeft geconstateerd, dat er een minderheid in het College van Burgemeester en Wethouders is, die meent, dat zij gelijk hebben, die, als de heer Aalberse en anderen, zeggen, dat naar hun meening de gemeente in rechte niet zou kunnen worden gedwongen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 168, sub a, wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 13 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heeren: van der Lip, Roem, Carpentier Alting, van Hamel, Korevaar, Zwiers, Corts, Sijtsma, Fokker, de Boer, van Gruting, de Vries, Reimeringer, Fockema Andreae, Hoogenboom en van der Eist. Tegen stemmen de heeren: Bosch, van Tol, Briët, Wildeboer, Timp, Meuleman, Kerstens, van Hoeken, A. Mulder, Bots, Driessen, Vergouwen en P. J. Mulder. Volgn. 168 in zijn geheel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 169 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 170, luidende: Kosten van de gemeente-apotheekf 10517." De heer Fokker. M. d. V. Een cijfer onder sub c heeft mijn aandacht getrokken. Daar staat: «Hieronder is begrepen het loon van den flesschenknecht a 2 per week." Ik heb mij afgevraagd, of dat loon niet wat laag is. In de secties is er niet over gesproken en wanneer U er nu geen antwoord op kunt geven, zal ik dat gaarne in de volgende vergadering vernemen. De Voorzitter. Ik denk dat dit een persoon betreft, die ook andere bezigheden heeft, waarvoor hij betaald wordt. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 17Ó zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 171, luidende: Kosten van zie kenverpleging f 15000." De heer Meuleman. M. d. V. De kosten van ziekenverple ging van armlastige patiënten hebben al meermalen een onderwerp van bespreking uitgemaakt bij de begrooting of in de sectievergaderingen. Ik moet ook eerlijk zeggen, dat ik in de sectievergadering er nu niet over gesproken heb, en ook niet van plan was hier deze quaestie ter sprake te brengen, ware het niet, dat ik juist in de laatste 14 dagen een geval heb bijgewoond, waarbij op het Ziekenhuis de toe gang geweigerd is aan een patient, die werkelijk ziekenhuis- verpleging noodig had. Ik heb mij toen gericht tot den klinischen hoogleeraar het betrof een patient van Prof. Korteweg en heb gevraagdKunt u die patient niet op nemen? En deze heeft gezegd: hoe gaarne ik wil en hoezeer ik het noodig acht, neem ik hem niet op, want ik heb in het Ziekenhuis eenvoudig geen plaats. Deze quaestie komt telkens terug en telkens wordt gezegd ,het Ziekenhuis kan niet voldoen aan de eischen, die er aan gesteld worden, ook niet voor de gemeentelijke verpleging. Welnu! Moet dit dan zoo voortduren? Ik zal niet den meer en meer gebruikelijken weg volgen en Burgemeester en Wethouders verzoeken om binnenkort met een voorstel te komen. Maar ik zou in de eerste plaats dit willen vragenis het mogelijk, dat de gemeente tijdelijk voorziet in de zie kenverpleging van armlastigen, door het oude Caecilia-gast- huis in te richten tot gemeentelijk ziekenhuis, of wel is het mogelijk, dat de gemeente met een particuliere ziekenver pleging een contract aangaat tot verpleging. Ik zie den heer Korevaar eene beweging maken, alsof hij zeggen wilde: dat zal geld kosten. Dat weet ik ook wel, maar ik kan er niets aan doen. Het geldt hier werkelijk een nood toestand. Wanneer ik zie, dat tegenover de f 15000, die hier op dezen post wordt uitgetrokken, b. v. in Nijmegen voor ditzelfde doel f 38000 worden uitgetrokken, dan vraag ik, of het aangaat, om nu maar altijd hier te zeggen: het is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 18