GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 127 INGEKOIIEN STUKKEN. N°. 284. Leiden, 26 October 1909. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat harerzijds geen bezwaar bestaat tegen de kostelooze over name in eigendom en onderhoud bij de gemeente van de Staalwijkstraat en het in het verlengde van die straat liggende gedeelte van de Leuvenstraat, benevens de helft van de aan dat gedeelte der Leuvenstraat grenzende sloot. Zij adviseert U derhalve tot de kostelooze overname daarvan te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 285. Leiden, 26 October 1909. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van Mej. C. P. Gesink, om ontslag uit hare betrekking van onderwijzeres aan de openbare lagere school 3e klasse No. 1 alhier, en haar dat ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 Februari 1910. Het'ter zake door het Hoofd der school uitgebracht advies wordt hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 23 October 1908. Naar aanleiding van bijgaand verzoek van Mej. C. P. Gesink om eervol ontslag uit hare betrekking als onderwijzeres aan de Openbare lagere school 3e klasse n°. 1 te Leiden met ingang van 1 Februari 1910, welk schrijven mij werd toegezonden bij Uw missive van 22 October 1909, n°. 10/599, heb ik de eer U mede te deelen, dat tegen inwilliging van liet verzoek van Mej. Gesink mijnerzijds geen bezwaar bestaat. Het Hoofd der Openbare School 3e kl. n°. 1 te Leiden, P. A. Hibma. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekende C. P. Gesink, wonende Haarlemmerweg 16 te Leiden, neemt in verband met haar aanstaand huwelijk de vrijheid, zich tot U te wenden met het beleefd verzoek, haar eervol ontslag te verleenen uit haar betrekking aan de Openbare Lagere School 3e klasse n°. 1 te Leiden en te be palen, dat dit ontslag zal ingaan op den Isten Februari 1910. Met de meeste hoogachting Uwe dienstw dienesse Leiden 21101909. 1 C. P. Gesink. N°. 286. Leiden, 30 October 1909. In den loop van het vorige jaar werd door de Plaatselijke Schoolcommissie onze aandacht gevestigd op de wenschelijk- heid om van gemeentewege over te gaan tot het geven van onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen. De commissie had daarttfe aanleiding gevonden in een .schrijven, dat zij op haar beurt had ontvangen van den heer Brouwer, Directeur der Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen alhier, waarin deze had gewezen op het groot nut dat, blijkens de reeds opgedane ervaring, met zoodanig onderwijs zou kunnen worden gesticht. Geheel nieuw toch zou dat onderwijs aan spraakgebrekkigen in onze gemeente niet zijn. Mej. van Kaathoven, leerares in den zang en de spraak vorming aan de Kweekschool, had namelijk reeds gedurende 4 jaren geheel belangeloos een cursus gehouden van twee uren per week, waarin zij zich aan de verbetering van spraakgebreken bij de leerlingen van enkele openbare scholen had gewijd. Jammer genoeg echter, konden die lessen niet worden voortgezet. Niet omdat daarmede geen gunstige resultaten zouden zijn verkregen, maar omdat de lessen toch niet zoo trouw en geregeld werden bezocht als noodig was om de resultaten evenredig te doen zijn aan al de moeite, die er door Mej. van Kaathoven aan werd besteed. Dit is trouwens niet te verwonderen. Immers het was een natuurlijk gevolg van,het geheel vrijwillig karakter, dat de regeling van dit onderwijs droeg. Mej van Kaathoven gaf eens per week, na afloop van den gewonen schooltijd, vrijwillig en geheel kosteloos les aan spraakgebrekkige kinderen, die door de hoofden der scholen 3e en 4e klasse werden aangewezen. De kinderen werden dan groepsgewijze onder geleide van hun klasse-onderwijzers naar het gebouw der Kweekschool gebracht, waar mej van Kaathoven hen adem- en spraak- oefeningen deed uitvoeren. Later moesten die oefeningen dan weer dagelijks onder leiding van de klasse-onderwijzers, die zich al weder geheel vrijwillig met die taak belastten, worden herhaald. Het moet ieder duidelijk zijn, dat een geregelde voortgang van het onderwijs op deze wijze niet verzekerd was. »Vaak,zoo schrijft een door de schoolcommissie uit haar midden benoemde sub-commissie in het door haar aan de schoolcommissie uitgebracht rapport, »vaak echter bleven enkele groepjes kinderen weg, waardoor het spraakonderwijs geen voortgang kon hebben. De oorzaak was, dat men zeer vaak geen onderwijzers voor de begeleiding der kinderen beschikbaar had; verder bleven de oefeningen, die de kinderen onder leiding hunner klasse-onderwijzers moesten doen, achterwege, daar de schooltijd daarvoor niet kon worden gebruikt en de onderwijzers hun vrijen tijd, zonder extra bezoldiging, daarvoor niet beschikbaar wenschten te stellen." Het gevolg was, dat veelal de lessen werden gestaakt, vóórdat eenig resultaat was bereikt of vóórdat de resultaten van dien aard waren, dat zij bij niet-voortzetting van het onderwijs niet weer verloren raakten. Het is geen wonder, dat onder deze omstandigheden mej. van Kaathoven ten slotte den moed verloor en het onderwijs staakte. Toch zijn die resultaten, welke zijn neergelegd in een af schrift van de door Mej. van Kaathoven gehouden aanteeke- ningen, dat in de Leeskamer ter inzage ligt, wel van dien aard gewveest, dat de schoolcommissie daarin aanleiding kon vinden om de zaak aan het oordeel van een uit haar midden benoemde sub-commissie te onderwerpen. Die commissie, bestaande uit de heeren W. Draayer, J. Hoogenraad en Dr. P. Th. L. Kan heeft haar taak zeer ernstig opgevat. Zij stelde voorop, dat haar onderzoek slechts behoorde te worden gericht op die spraakgebreken die door spreek- onderwijs zouden kunnen worden verbeterd of weggenomen. De spraakgebreken dus, die het gevolg zijn van organische afwijkingen van keel of neus, als adenoïde vegetaties,1 vergroote amandelen, acute en chronische katarrhen der bovenste lucht wegen enz. die door een speciaal-medische behandeling moeten genezen worden, werden door haar buiten beschouwing gelaten. En zoo waren de gebreken met welke zij zich meer in het bijzonder zou hebben bezig te houdenstotteren, lateraal en mediaan lispelen, verkeerd of niet uitspreken van sommige letters en ongearticuleerd spreken. En in de tweede plaats meende de sub-commissie haar onderzoek niet verder te moeten uitstrekken dan tot de leerlingen der 10 openbare lagere scholen der 3e en 4e klasse. Immers voor zoover ook leerlingen der scholen le en 2e klasse spreekonderwijs moch ten behoeven, mochten de ouders dier leerlingen geacht worden daarin op eigen kosten te kunnen voorzien. Het eerste punt dan dat de commissie te onderzoeken had betrof de vraag, of spraakgebreken veelvuldig op de genoemde scholen voorkwamen. Zij bezocht daartoe die scholen, klasse voor klasse, en onderwierp die leerlingen, die naar de meening van het hoofd aan eenig spraakgebrek leden, aan een nader onderzoek. Alle leerlingen te onderzoeken zou haar natuurlijk onmogelijk geweest zijn. Maar dat was ook niet bepaald noodig. Alleen bestaat thans de kans dat nog meer leerlingen aan spraakgebreken lijdende waren, dan uit haar verslag kan worden opgemaakt. En wat leerde nu dat onderzoek? Dat van de 4120 kinde ren, die bij het onderzoek op de scholen aanwezig waren, niet minder dan 314 of 7.6 een of ander spraakgebrek hadden. Van de 2252 jongens waren er 215, van de 1868 meisjes 99 spraakgebrekkig, dat is resp. 9.5 en 5.3%, waarbij dus het opmerkelijk verschijnsel zich voordoet, dat spraak gebreken bij jongens veel meer voorkomen dan bij meisjes. De subcommissie treedt dan nog in een nader onderzoek, hoe de verhouding van het aantal spraakgebrekkige kinderen tot het totaal aantal leerlingen in de verschillende klassen is. Wij zullen haar bij dat onderzoek hier niet volgen en wen- schen alleen te volstaan met de mededeeling, dat het percentage der spraakgebrekkige kinderen in de 12 klassen afwisselt van 5| tot 12| zonder dat men kan zeggen, dat er van een geleidelijke afname van het percentage, naarmate men tot de hoogere klassen, nadert, sprake is. Reden genoeg, zegt de sub-commissie, om aan te nemen, dat het gewone onderwijs niet voldoende is om spraakgebreken te verbeteren. En zij eindigt dan ook met de conclusie dat de aanstelling van een deskundigen onderwijzer of onderwijzeres van gemeentewege, die met het onderwijs aan spraakgebrekkigen zou worden be last »in een dringende behoefte zal voorzien." De sub-commissie staat dan nog een oogenblik stil bij de vraag welk systeem hier bij dat onderwijs aan spraakgebrek kigen zou moeten worden gevolgd. Zal men, als in Denemar ken, een afzonderlijke school stichten, waarin spraakgebrekkige kinderen voor eenigen tijd samen onderwijs ontvangen, of zal men voortgaan op den weg, welke tot dusver reeds door Mej. van Kaathoven gevolgd is. De commissie geeft de voorkeur aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 1