DONDERDAG 21 OCTOBER 1909. 137 ouders er voor de toekomst van hun kinderen meer in zullen zien, dart in een H. B. S. voor meisjes. Ik zal mij dan ook verplicht rekenen, vrijmoedig te stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, en stemmen voor een suc cessievelijke omzetting van de Meisjes-H. B. S. in een school voor M. LT. L. O., waarbij wij dan nog nader te rade kunnen gaan, hoe dit doelmatig zal geschieden. Ik ben het met den heer Vergouwen eens, dat wij best geschikt personeel zullen kunnen krijgen voor een school voor M. U L. O., opdat de kin deren de ontwikkeling deelachtig worden, die de ouders gewenscht achten. De Voorzitter.' Voor ik den heer Aalberse het woord geef, wenschte ik den vorigen spreker op te merken, dat hij het niet juist voorstelt, wanneer hij in de meening verkeert, dat Burgemeester en Wethouders een voorstel hebben ge daan. Er is hier een voorstel gedaan en daarvan luidt het eerste deel, dat ons een onderzoek zal worden opgedragen naar de uitvoerbaarheid van de omzetting van een H. B. S. voor Meisjes in een school voor M. U. L. O. en over de ge volgen, die deze omzetting, zoowel voor het onderwijs als voor de financiën van de gemeente zal hebben. Burgemees ter en Wethouders hebben gemeend, op grond van de inlich tingen van de Commissie van Toezicht, dat een dergelijk onderzoek niet noodig is. omdat reeds van begin af aan blijkt, dat de omzetting van de school voor de gemeente niet voordeelig zal zijn. De vraag loopt dus alleen hierover, of de Raad, niettegenstaande dat advies, aan Burgemeester en Wethouders toch een onderzoek opdragen w'il. De heer Aalberse. M. d. V. Over de zaak zelf zal ik zeer kort zijn. Het onderwerp, dat ons op het oogenblik' bezig houdt, is reeds zoo dikwijls in den Raad besproken, dat ver moedelijk wel alle raadsleden een opinie over de zaak'hadden, voor zij hier kwamen, een opinie, die wel zoozeer zal zijn gevestigd geweest, dat de debatten daaraan weinig zullen veranderen. Ik heb nu alleen het woord gevraagd voor het volgende. Ik vrees, dat na hetgeen door u, mijnheer de Voorzitter, is gesproken, wij een volkomen onzuivere stemming zullen krijgen over het voorstel van ons medelid den heer Ver gouwen. Hij stelt immers voor, Burgemeester en'Wethouders uit te noodigen, een onderzoek in te stellen, of te doen in stellen, naar de vraag van de wenschelijkheid, of de uitvoer baarheid van de omzetting van de H. B. S voor Meisjes in een school voor M. U. L. O. Nu is uw meening, dat dit onderzoek al behoorlijk is geschied, dat de Baad dat dus niet meer aan Burgemeester en Wethouders behoeft op te dragen' en dat in de stukken, die voor ons ter inzage hebben gelegen en het groote uitvoerige rapport, dat wij van Burgemeester en Wethouders hebben ontvangen, al voldoende materiaal aanwezig is, om een oordeel daarover uit te spreken. Ik stel mij dus voor, dat er in den Raad verschillende raadsleden zijn, en die zijn er beslist die ook wel reeds een overtuiging hebben en meenen, dat het gewenscht is tot de uitvoering van het denkbeeld van den heer Vergouwen over te gaan, doch die, als zij met u eens zijn, dat er al behoorlijk licht over de zaak is ontstoken, tegen het voorstel van den heer Vergouwen, dat nog een onderzoek vraagt, zullen moeten stemmen. Dat is logisch. Toch is er misschien in den Raad een meerderheid aanwezig voor de omzetting van de- school. Om nu tot een zuivere stemming te komen, zou ik dan ook de volgende motie willen voorstellen»De Raad, overwegende, dat de omzetting van de H. B. S. voor Meisjes in een school voor M. U. L. O. gewenscht is, gaat over tot de orde van den dag". Dat voorstel gaat dus verder dan dat van den heer Vergouwen. Het zal dus ook het eerst in stemming moeten komen. Wie dus reeds een overtuiging hebben, zullen door voor of tegen te stemmen van die overtuiging blijk kunnen doen geven. Degenen, die geen overtuiging hebben, kunnen er dus tegen stemmen, want zij kunnen nog niet zeggen, dat de omzetting gewenscht is. Als dan het voorstel-Vergouwen in stemming komt, om aan Burgemeester en Wethouders opdracht te geven, een onderzoek in te stellen, dan zullen de voorstanders daaraan hun stem kunnen geven en degenen, die nog twij felen, omdat zij meenen, dat nog niet voldoende licht over de zaak ontstoken is, zullen dh,t zeker ook doen. Op die wijze krijgen wij een zuivere stemming, vooreerst over de vraag, of men reeds overtuigd is, dat tot de omzetting zal moeten worden besloten, en in de tweede plaats, als de meerderheid nog niet van die overtuiging is, of men het gewenscht vindt, dat alsnog door Burgemeester en Wethouders meer licht voor den Raad wordt ontstoken. Als men de zaak zoo beschouwt, zal men door die twee stemmingen na elkaar een zuivere beslissing krijgen, die men niet zou krijgen zonder de motie, die ik heb voorgesteld. De heer Fokker. M. d. V. De heer Aalberse is meer ge- confijt in parlementaire gebruiken dan ik, maar ik begrijp van zijn motie toch niet heel veel. Wanneer de Raad uit maakt, dat wij de omzetting van die scholen willen, waarom moet er dan toch een onderzoek worden ingesteld? De heer Aalberse. Dan vervalt datl De heer Fokker. En wanneer de Raad de motie van den heer Aalberse verwerpt en daarmede uitmaakt, de omzetting niet te willen, dan zullen Burgemeester en Wethouders volkomen terecht vragenwaarom laat gij ons een onderzoek doen, dat gij zelf niet voor gewenscht houdt, waarvan gij dus bij voorbaat hebt beslist, dat het vruchteloos is? Want wanneer het voorstel van den heer Aalberse wordt aangenomen, dan verklaart de Raad zich reeds voor de omzetting, en niettemin komt daarna een voorstel van den heer Vergouwen in behan deling, dat Burgemeester en Wethouders met een onder zoek heiast. De Voorzitter. Ook ik geloof, dat de onzuivere stem ming, die den heer Aalberse met zijn motie voor oogen zweeft, niet te wachten is. Degenendie voor de omzetting zijn, zullen persé voor het onderzoek stemmen. Ik kan mij voorstellen, dat men, wanneer men voorstander is van een zaak, daarin hoe meer licht hoe beter wenschtook wanneer men nog aarzelt. Het komt mij voor. dat door deze motie de discussie niet verhelderd wordt. Stel dat de Raad haar aanneemt: dan is bewezen, dat hij de omzetting wenscht, en dat men meent, tot het nemen van zulk een besluit vol doende te zijn voorbereid. Is daarna dan nog een onderzoek noodig? Zoo ja, hoe khn men dan iets wenschen, dat blijk baar nog niet voldoende is bestudeerd? En wil men meer licht in de zaak, dan gaat het toch niet aan, bij voorbaat de wenschelijkheid van de zaak zelf uit te spreken. Daarentegen kan de orde van behandeling, die de heer Vergouwen wenscht, geen verwarring stichtenwie de omzetting wenscht, kan toch in geen geval tegen een nader onderzoek stemmen, en zoo krijgen wij, naar mijn meening, een volkomen zuivere stemming. Wordt intusschen de motie van den heer Aalberse vol doende ondersteund? Zoo ja, dan maakt zij een onderwerp van discussie uit. De heer Aalberse. M. d. V. Ik zou niet zoo spoedig het woord hebben gevraagd, indien niet uit hetgeen door den heer Fokker en zoo juist door u gezegd is, bleek, dat ik mij in eersten termijn blijkbaar nog niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt. Wat is de eigenlijke oorzaak van mijn motie geweest Ik heb niet in mijn hoofd gehad deze motie in te dienen, toen ik heden middag ter vergadering ging, daar ik, hoewel overtuigd van de wenschelijkheid van de omzetting, volstrekt geen bezwaar had, deze zaak voor alle securiteit nog eens te doen onderzoeken. Ik was dus niet van plan een dergelijke motie te stellen. Maar waardoor ben ik er toe gekomen? Door hetgeen door u, mijnheer de Voorzitter, gezegd is. U hebt uitdrukkelijk gezegd, dat wij tegen het voorstel-Vergouwen moeten stemmen, omdat het onderzoek al heeft plaats gehad: er is immers al een groot rapport van de commissie. Daaruit volgt logisch, dat ook voorstanders van de omzetting tegen een verder onder zoek moeten stemmen, daar dit al heeft plaats gehad, zooals u zelf hebt gezegd. Vandaar dat ik gemeend heb, de stemming zuiver tè krijgen, door eerst een beslissing uit te lokken over de vraag, of men al overtuigd is van de wenschelijkheid van de zaak. Is deze motie aangenomen, dan vervalt het voorstel tot nader onderzoek. Is zij verworpen, dan komt daarna dit voorstel van den heer Vergouwen aan de orde, en dan staan de voorstanders van de omzetting geheel anders tegenover dit voorstel. Want dan is hun gebleken, dat de meerderheid van den Raad nog niet doordrongen is van de noodzakelijkheid, en dat er voor haar nog meer licht noodig is, dat u, mijnheer de Voorzitter, met andere woorden, u zoo juist vergist hebt, toen u zeide, dat er al een voldoend onderzoek heeft plaats gehad. OfscnoQn ik voor mij vind, dat het onderzoek al voldoende is geweest, wanneer de meerderheid van meening blijkt te.zijn, dat het niet voldoende is, welnu dan w:il ik mijn stem wel aan het voorstel-Vergouwen geven. Wanneer men de zaak zoo beschouwt, is de stemming volkomen zuiver en volkomen logisch, wat niet wordt bereikt als de stemming over de motie niet vooraf gaat aan die over het voorstel van den heer Ver gouwen. Wat nu de opmerking van den heer Fokker betreft, die zou juist zijn, wanneer ik begonnen was met een motie in te dienen en daarna het voorstel van den heer Vergouwen was gekomen. Maar de zaak is omgekeerd, en ik veronderstel, dat alle leden, die hier aanwezig zijn, de zaak zullen hebben ge volgd. Men weet de geschiedenis van de motie, omdat men de zaak heeft medegemaakt. De voorstelling, die hier door den heer Fokker wordt gegeven, dat wanneer de motie wordt verworpen, de Raad de niet-wenschelijkheid van de omzetting heeft uitgesproken, is onjuist; dan heeft de Raad zich op het oogenblik nog niet over die wenschelijkheid uitgesproken, omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 9