134
DINSDAG 21 OCTOBER 1909.
net doen aansluiten, want hij zegt zelf, dat die rekken en
lampjes keurig -zijn opgeborgen, zoodat wij voor de buiten
verlichting niets anders hebben te betalen als arbeidsloon.
Wat nu betreft de opmerkingen over de binnenverlichting,
ik heb reeds straks gezegd, wanneer men den aanleg voor
de binnenverlichting zoo maakt, dat ze later op die in het
stadhuis kan worden aangesloten, zonder al te groote kosten
eene feestverlichting kan worden gemaakt.
De heer Roem. M. d. V. Ik heb nog geen antwoord gekre
gen op mijn opmerking, dat dit voorstel niet formeel is, in
verband met hetgeen vroeger door den heer van der Lip is
gezegd. Ik, mag dus aannemen dat dit werkelijk zoo is.
De Voorzitter. Wat bedoelt u met niet formeel?
De heer Roem. Ik heb dat straks reeds uitgelegd. Ik ben
daarbij afgegaan op een mededeeling van den heer van der
Lip, dat het indertijd niet aanging, de subsidie voor het
Schoolmuseum te regelen.
De Voorzitter. De heer van der Lip deelt mij mede, zich
niet te herinneren, in dezen geest te hebben gesproken. Hij
zal het nakijken in de Handelingen. Overigens was de heer
van der Lip in dien tijd in ieder geval nog geen Wethouder.
Hij zal toen gesproken hebben als raadslid, maar zeker niet
als lid van het Dagelijksch Bestuur.
De heer Fokker. Oude plunje!
De Voorzitter. Ik zou toch nog wel een enkel woord willen
zeggen naar aanleiding van de oppositie van den heer Fokker
tegen dit voorstel. Er is een argument, dat door den heer
Korevaar nog niet is beantwoord. De heer Fokker meent n.l.
dat het licht op het stadhuis zoo weinig wordt gebruikt. Als
één argument onjuist is voor iemand, die den loop van zaken
hier kent, dan is het dit. De heer Fokker moet maar eens
informeeren, op welke tijden hier commissies vergaderen,
hoe dikwijls hier alle kamers bezet zijn, hoe vaak men moeite
heeft een kamer vrij te krijgen of te houden! De heer Fokker
weet toch ook wel, hoe groot het aantal raadscommissies
is. Dit argument is geheel onjuist, zoodat het niet noódig is,
er lang bij stil te staan. Waar wij nu bovendien zoo ver zijn,
dat hier het volgend jaar de lustrumfeesten gevierd zullen
worden, en er dus hoogstwaarschijnlijk een feestverlichting
aan het stadhuis zal worden aangebracht, daar behoort te
worden voorkomen de veelgemaakte opmerking: »Hé, Leiden
heeft een electrische fabriek, en toch moet voor die gelegen
heid een extra leiding worden aangelegd!" Toen wij deze op
merking hoorden, hebben wij gezegd: »Bij de eerste de beste
gelegenheid, dat wij weer feestverlichting hebbenl zal het
eerste gebouw van de stad verlicht worden uit de lichtbron,
die de stad zelf bezit en exploiteert. Daarom meen ik, dat het
zaak is, daarmede niet nog e'en jaar of meer jaren te wachten,
doch het nu te doen, opdat niet aan menigeen opnieuw de
klacht wordt ontlokt, dat het eerste gebouw van de stad niet
is aangesloten, terwijl men toch wist,, dat feestverlichting
noodig was.
Ik geloof daarom, die uitgave gerust voor mijn rekening
te durven nemen en dat de leden, die ons voorhouden de be
zwaren van de belastingbetalende burgerij, schromelijk over
drijven. Deze uitgave brengt ons zelfs op den duur voordeel aan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt in stemming gebracht
en aangenomen met 20 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: A. Mulder, Meuleman, Corts,
Briët, Hoogenboom, van Tol, Aalberse, Carpentier Alting,
Reimeringer, Eerstens, Korevaar, van der Lip, van Hamel,
Bosch, Zwiers, Vergouwen, van Gruting,* Fockema Andreae,
Driessen en de Vries.
Togen stemmen de heeren Wildeboer, Bots, de Boer, Sijtsma,
Roem, P. J. Mulder, Pera, Fokker, van Hoeken, Timp en van
der Eist. t
XVIII. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en
Vernieuwingsfonds der Electriciteitstabriek, ten behoeve van
de uitbreiding van het kabèlnet en tot vaststelling van den
desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie lng. St. no. 268).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XIX. Voorstel van den heer J. P. Vergouwen in zake ver
hooging van schoolgelden aan de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes, het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor
Jongens.
(Zie lng. St. no. 263).
De heer Vergouwen. M. d. V. Onder dankzegging voor
de aandacht, die Burgemeester en Wethouders aan mijn
voorstellen hebben gewijd, moet ik evenwel tot mijn spijt
betuigen; dat ik moet beginnen met een protest tegen de
bijzonder haastige aan-de orde-stelling van deze voorstellen.
Ik druk daarop te meer, omdat het in den laatsten tijd
nogal eens voorgekomen is. dat aan den Raad gewichtige
voorstellen zijn ingediend, die eerst 'sZaterdags aan deleden
bekend werden gemaakt, terwijl zij reeds op den daarop-
volgenden Donderdag daarover een beslissing moesten nemen.
Er is dan ook op dergelijke haastige aan-de-orde-stelling van
zaken in den Raad al meer de aandacht gevestigd.
Een soortgelijke behandeling heeft ook mijn voorstel ge
troffen, echter in zooverre verschillend, dat Burgemeester en
Wethouders met het gereed maken van het advies meer dan
een jaar hebben gewacht. Den eersten September van het
vorige jaar heb ik deze voorstellen ingediend en toegelicht,
den 2en October daaropvolgend, dus een maand daarna,
hebben - Curatoren van het Gymnasium rapport uitgebracht
over dat deel, wat het Gymnasium betrof. Den 26sten Februari
van dit jaar is eerst het rapport gekomen van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs.
Maar van 26 Februari tot 5 October hebben blijkbaar die
verschillende rapporten gerust op het stadhuis, of tenminste,
zij zijn ergens onderweg geweest. In alle gévallen, tot 5
October is het aangelöopen, eer dat het rapport van Burge
meester en Wethouders klaar was. Den 12en October ontvingen
wij dat rapport thuis, den 13en October, den dag daarop
heb ik tot Burgemeester en Wethouders het verzoek gericht,
het nog 'niet aan de orde te stellen, omdat ik ter verdediging
van mijn voorstel nog eenig onderzoek noodig achtte, speciaal
in gemeenten buiten Leiden. Niettegenstaande mijn beleefd
verzoek, prijkt het nu toch op de agenda van deze raads
vergadering, »omdat dit noodzakelijk zou zijn met het oog
op de begrooting." De reden van dit bijzonder haastig aan-
de-orde-stellen kan ik niet begrijpen, daar het toch meer
malen voorkomt, dat de begrooting suppletoir ver hoogd wordt,
o. a. ook in deze vergadering. Het is eenvoudig de vraag, of
men in deze welwillend wil medewerken of niet. En tegen deze
handelwijze van Burgemeester en Wethouders, tegen deze
groote haast protesteer ik.
Wat de voorstellen zelf betreft, zijn ze te splitsen in drieën.
Om er aan te herinnerenIn de eerste plaats stel ik voor,
Burgemeester en Wethouders een onderzoek op te dragen
naar de uitvoerbaarheid van de omzetting van de H. B. S. voor
Meisjes in een school voor M. U. L. O. en naar de gevolgen
die daaruit, zoowel voor het onderwijs als voor de gemeentelijke
financiën zullen voortvloeien, en dienaangaande een rapport
aan den Raad over te leggen. Er wordt dus niet voorgesteld
een onderzoek te doen, doch een onderzoek aan Burgemeester
en Wethouders op te dragen. Burgemeester en Wethouders
hebben naar aanleiding daarvan voorloopig het advies inge
wonnen van de Commissie voor het Middelbaar Onderwijs,
en nu heb ik mij afgevraagd, of Burgemeester en Wethouders
daar aan het rechte kantoor waren. Wanneer dit voorstel
wordt aangenomen, dan *zijn Burgemeester en Wethouders
gehouden, het advies in te winnen van technisch-deskundige
menschen. En nu had ik gedacht, dat Burgemeester en Wet
houders ten opzichte van de zaak, waaromtrent zij advies
wilden uitbrengen aan den Raad, in alle gevallen beter
hadden gedaan met de meening te vragen van eenige mannen,
die op onderwijsgebied als technische deskundigen konden
worden beschouwd. Ik zeg van de bekwaamheden van de
leden van de commissie overigens "niets; daar blijf ik af.
Maar toch krijgt ieder, die haar rapport even inziet den
indruk, dat zij althans op onderwijsgebied niet kunnen worden
gerekend als deskundigen. Er blijkt uit, dat zij het karakter,
het wezen van een school voor M. U. L. O., als door mij bedoeld,
niet kennen. Zij redeneeren er precies over, alsof ik bedoeld
heb een soort van tweede klasseschool. En zij vergeten, dat
het M. U. L. O in den laatsten tijd zoo sterk vooruitgaande
is, dat de leerlingen van zulk een school gemakkelijk examen
kunnen doen voor de derde of de vierde klasse van een
H. B. S. voor Jongens. In deze stad bijv. zijn twee inrichtingen,,
de scholen van de heeren Meijnen en Vros, voor wie het
heelemaal geen moeite is, dit zonder eenige privaatles tot stand
te brengen. Mijn bedoeling is dan ook volstrekt niet een
soort tweede klasse school, maar een school voor meer uitge
breid lager onderwijs, waar leerlingen van 12 tot 18 jaar
hoogstens, van het onderwijs kunnen ppofiteeren.
Nu is het wel waar, dat het leerplan ietwat anders ingericht
zal zijn dan van de bestaande H. B. S. voor Meisjes, maar in
geen geval kan erkend worden, dat de ontwikkeling van de
leerlingen,* die een dergelijke school, als door mij bedoeld,
bezoeken, zou achterstaan bij die, welke komen van de Meisjes-
li.B. S. Integendeel, wanneer men verschillende deskundigen
daarover hoort, dan zal algemeen getuigd worden, dat wat
de ontwikkeling betreft, die van de leerlingen van een school
voor M. U. L. O. over 't algemeen hooger is, dan die van de
leerlingen van een Meisjes-H. B. S.
De Commissie zegt ook, en dat is een van haar argumenten,