DONDERDAG 21 OCTOBER 1909. 131 VII. Benoeming van een lid van het bestuur der vereeniging tot instandhouding van het Leidsch Muziekcorps. (Zie Ing. St. N°. 269). Bil de eerste stemming worden uitgebracht op de heeren de Boer 7, Vergouwen 7, Fokker 6, Carpentier Alting 3, Pera 3, A. Mulder 2 en Meuleman 1 stem, terwijl 2 stem men van onwaarde zijn Daar niemand de volstrekte meerderheid verkregen heeft, heeft een nieuwe vrije stemming plaats. De heer Fokker. Het zou tot bekorting van de stemming aanleiding kunnen geven, als ik zeg, dat ik geen benoeming zou kunnen aanvaarden. Ik zit reeds in het Bestuur als be stuurslid vanwege Vreemdelingen verkeer" en ik zou dus geen tweede mandaat kunnen aannemen. De Voorzitter. Dat sluit niet uit, dat u een mandaat van den Raad zoudt kunnen aanvaarden en voor Vreemdelingen verkeer zoudt kunnen bedanken. De Raad zal echter zeker van uw verzoek kennis nemen. Bij tweede vrije stemming verkrijgen de heeren: de Boer 15, Vergouwen 11, A. Mulder en Roem ieder 2 en Fokker 1 stem. Bij herstemming tusschen de heeren de Boer en Vergouwen wordt alsnu benoemd de heer Vergouwen met 15 stemmen; de heer de Boer verkreeg 12, terwijl 2 biljetten van onwaarde waren. (De heeren Vergouwen en de Boer namen aan deze stem ming geen deel). De Voorzitter. Is de heer Vergouwen bereid, deze benoeming te aanvaarden? De heer Vergouwen. Ja, mijnheer de Voorzitter. VIII. Benoeming van twee Curatoren van het Gymnasium. (Zie Ing. St. N°. 270.) In de eerste vacature wordt benoemd de heer Mr. J. C. van der Lip, met 16 stemmen, terwijl 11 stemmen zijn uitgebracht op den heer Dr. W. Th. M. Weebers, 2 op Dr. G. Wil- deboer en 2 biljetten in blanco zijn. De Voorzitter. Is de heer van der Lip bereid, deze be noeming te aanvaarden? De heer van der Lip. Ja, mijnheer de Voorzitter. In de tweede vacature wordt benoemd de heer Dr. S. G. •de Vries, met 29 stemmen, terwijl 1 stem is uitgebracht op den heer Dr. W. Th. M. Weebers en 1 op den heer Dr. C. F. T. J. Meuleman. De Voorzitter. Voorloopig zijn er geen benoemingen meer te doen. Ik dank de heeren leden van het stembureau zeer voor de genomen moeite. IX. Verzoek'van J. Hartevelt Azn. om eervol ontslag als lid van het bestuur der vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen. (Zie Ing. St. N°. 262.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. X. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1908, van het R. Kath. Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. N°. 271). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. XI. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1908, van het R. Kath. Wees- en Oudeliedenhuis. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. XII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1908, van het R. Kath. Armbestuur. (Zie Ing. St. N°. 271.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. XIII. Voorstel om Commissarissen der Stedelijke fabrieken van gas en electricitéit te machtigen tot aansluiting van de fabrieken van de N.V. uWerninks. Betonfabriek", aan den Morschvveg, onder Oegstgeest, aan het kabelnet der electri- citeitsfabriek. (Zie Ing. St. N°. 266.) De Voorzitter. Om te voorkomen, dat een of ander scherp zinnig raadslid de opmerking maakt, dat de voordracht niet geheel en al in overeenstemming is met het verzoek van de commissie, omdat men er, indien men wil, uit zou kunnen lezen, dat de firma „Wernink's Betonfabriek," indien haar stroomverbruik in eenig jaar meer bedraagt dan 50.000 K. W.U., voor goed ontslagen zou zijn van den bedongen huurprijs,— wat natuurlijk niet de bedoeling is, stellen wij voor, de betrokken bepaling aldus te lezen: ..met dien verstande, dat de huur niet zal behoeven te worden betaald over dat jaar, waarin het stroomverbruik der fabriek meer bedraagt dan 50.000 K.W.U." Nu is duidelijk, dat alleen over het jaar, waarin het stroomverbruik meer is dan 50.000 K.W.U., de bedoelde huur niet behoeft te worden voldaan. Het aldus gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Voorstel tot verhooging van eenige posten der be grooting. dienst 1909, waarvan d,e raming te laag is gebleken. (Zie Ing. St. n°. 265). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XV. Voorstel tot wijziging van de verordening van 20 Maart 1902 (Gem. BI. n°. 6), regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente ambtenaren. (Zie Ing. St. n°. 260). De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch bij dit voorstel een enkele opmerking te maken. Ik kan mij er over het geheel zeer wel mee vereenigen*maar ik meen dat de voordracht op één punt niet geheel volledig is. Gaarne zou ik het ge voelen van Burgemeester en Wethouders daaromtrent ver nemen. Zooals art. 9b thans is geredigeerd, zal worden bepaald, dat, bijaldien de ambtenaren binnen vier jaar na het in werking treden van deze bepaling een bedrag in de gemeentekas hebben gestort, gelijk aan het totaal der pensioensbijdragen, bedoelde ambtenaren recht hebben op een verhoogd pensioen. Wanneer nu een ambtenaar gebruik maakt van de faciliteit die hem in dat artikel wordt geboden, en hij gaat het bedrag afbetalen in vier eenjaarlijksche termijnen, dan kan het voorkomen, dat hem, na een termijn te hebben voldaan, het ongeluk overkomt, dat hij ongeschikt wordt voor zijn dienst. Hij moet dan ge- pensionneerd worden in het belang van den dienst, en hij zou zijnerzijds aan de gestelde bepaling hebben voldaan, maar toch zou hij eigenlijk geen recht hebben op verhoogd pensioen, omdat hij het volle bedrag niet heeft gestort. Ik weet niet, of Burgemeester en Wethouders van plan zijn, een speciaal voorstel bij den Raad in te dienen, wanneer zich een dergelijk geval mocht voordoen maar het wil mij toch voor komen, dat het anders gewenscht zou zijn, een bepaling te maken, waar door ook in dit geval zou worden voorzien. Men zou bijvoor beeld kunnen zeggen, dat zulk een ambtenaar recht heeft op verhoogd pensioen in evenredigheid met het bedrag dat reeds door hem is gestort. De heer Sijtsma. Geef hem dan toch het volle pensioen. De heer Fokker. Neen, dat is absoluut in strijd met het beginsel, dat aan pensioenverordeningen ten grondslag ligt, waarbij immers stortingen worden verlangd overeenkomstig het salaris en den diensttijd, waarnaar pensioen zal worden verleend. Het is geen cadeautje of fooi! De Voorzitter. Ik geloof, dat u te veel gaat specialisee- ren. Het betreft hier een zeer enkel geval, en als men daarbij nu nog gaat denken aan een mogelijkheid, die vermoedelijk, zoo wij hopen, zich niet voor zal doen, dan begeeft men zich in een casuïstiek, die werkelijk in een verordening niet moet worden opgenomen. Deze regeling, die toch al niet zoo een voudig is, moeten wij niet nog ingewikkelder maken. Wah- neer de man, na één jaar gestort te hebben, een ongeval krijgt, moet hij, zoo acht u gewenscht, het recht hebben, om deel te hebben in deze gunstige bepaling. Maar hij heeft dat recht wel, als hij maar die drie andere termijnen bijstort. Het ligt voor de hand, dat als een werkman een dergelijk ongeval overkomt, en hij in dergelijke treurige omstandighe den verkeert, hij allicht welwillende menschen zal vinden, die, als hij het zelf niet kan betalen, voor hem die ontbre kende f wel zullen bijeenbrengen. Het geval, dat u op het oog heeft en dat zich voor kan doen, ik geef dat toe, niaar dat toch altijd wel wat casuïstisch is gedacht, moeten wij maar aan de toekomst overlaten. Wij moeten niet in de ver ordening een regeling zetten, die de zaak nog ingewikkelder maakt dan zij is, terwijl de moeielijkheid zich gemakkelijk in de praktijk oplost. De heer Carpentier Alting. Ik heb nog een enkele vraag te doen, mijnheer de Voorzitter. In verband met het geval, waarvoor dit artikel zal worden in het leven geroepen, rijst de vraag, of hier niet tusschen de woorden »met werk" en »ten behoeve van de Gemeente" ingevoegd moet worden het woord »uitsluitend". De bedoeling van Burgemeester en Wet houders is, als ik mij niet vergis, om te zeggen: aangezien de man uitsluitend in dienst van de Gemeente is geweest, geven wij hem zijn pensioen. Ik denk dus, dat het in den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 3