140 DONDERDAG 21 OCTOBER 1909. de ziekte te fhuiken, en wij mogen zeggen, dat wij zeer ad rem zijn. De heer Fokker. M. d. V. Mag ik u, en misschien ook het College van Burgemeester en Wethouders in verband met deze quaestie nog een vraag doen? Wanneer Burgemeester en Wethouders staan aan de zijde van de deskundigen in de Gezondheidscommissie, die vrees koesteren voor de ziekte en haar zoo gevaarlijk achten, zouden Burgemeester en Wet houders dan niet te rade gaan, of het niet wenschelijk is bij den Minister aan te dringen en uit te lokken, dat deze ziekte wordt opgenomen onder de volgens de wet besmettelijke ziek ten? Ligt het misschien niet op den weg Van het College van Burgemeester en Wethouders, om, daar men voor deze ziekte zoo bezorgd is, er de aandacht van de Regeeriiig op te vestigen? Vooral ook, omdat het «officieel niet besmettelijk zijn" der ziekte, Burgemeester en Wethouders belemmert in hunne maatregelen, die zij anders'gaarne zouden nemen. De Voorzitter. Ik meen, dat deze zaak aan de diligentie van Burgemeester en Wethouders kan worden overgelaten, üp het oogenblik geloof ik, dat er bij Burgemeester en Wethou ders geen groote neiging bestaat, om aan den wensch van den heer Fokker gehoor te geven; immers wij weten uit de vergadering van de Gezondheidscommissie, waar de Inspectie van de Volksgezondheid aanwezig was, dat er vooralsnog geen termen zijn gevonden, om bij den Minister>een desbe treffend voorstel te doen. Ik geloof dan ook, dat het een min of meer wanhopige zaak zou zijn, op dit oogenblik weer bij den Minister aan te dringen, hetgeen natuurlijk niet verhin dert, dat wij de zaak in het oog zullen houden. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Verga dering hierop door den Voorzitter gesloten. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 12