116
staan. Het geidt hier eenvoudig een zaak van dringende nood
zakelijkheid. En daardoor zal nog bovendien het bijkomend
voordeel worden verkregen, dat men in het gebouw zelf van
de hinderlijke etenslucht tijdens de bereiding der spijzen zal
worden bevrijd. Ook zal het rustiger in het gebouw zijn,
wanneer het keukenpersoneel daarin niet langer werkzaam is.
De kosten van dezen bijbouw, volgens het in de Leeskamer
liggend plan, worden door den ingenieur van gemeentewerken
geraamd op 2600 Zij zullen, waar het hier een uitbreiding
van de inrichting geldt, uit den aard der zaak door geldleening
mogen worden gedekt.
Wij geven U mitsdien in overweging, door de vaststelling
van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat, een bedrag
van f 2600.— voor den bouw van een keukengebouwtje bij
het sanatorium Rhijngeest beschikbaar te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 259. Leiden, 1 October 1909.
Krachtens het bepaalde bij §8 van art. 19 der wet van 2
October 1893 (Stbl. No. 149) stot heffing eerier belasting op
bedrijfs- en andere inkomsten" hebben het lid en het plaats
vervangend lid van de commissie van aanslag voor die belasting,
die door den Gemeenteraad worden benoemd, gedurende 4
jaar zitting. Dientengevolge treden de heeren J. P. Creyghton
en P. J. Mulder, die in Uwe Vergadering van 12 October
1905 resp. tot lid en plaatsvervangend lid dier commissie
werden benoemd, op 31 December a.s. af. De aftredende leden
zijn echter herbenoembaar.
Aangezien voorts de leden die met 1 Januari 1910 in functie
treden, volgens het bepaalde bij bovengenoemde vóór 1
November a s. moeten worden benoemd, geven wij U in over
weging thans tot die benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 260. Leiden, 1 October 1909.
Dat het hierbij overgelegd verzoek van H. Botermans, zooals
het daar ligt, niet voor inwilliging vatbaar is behoeft geen
toelichting. Adressant wenscht, dat hem ook over jaren, ge
durende welke hij niet in dienst van de gemeente, maar
voor een particulier aannemer werkzaam was, pensioen zal
worden toegekend. Dit nu is lijnrecht in strijd met de be
palingen van art. 9, 1°, j° art. 3 aanhef en littia a, b en c
der verordening van 20 Maait 1902 (Gem. BI. n°. 6), krachtens
welke bepalingen het bedrag van het pensioen berekend
wordt over de jaren, die de ambtenaar in dienst van de ge
meente heeft doorgebracht.
Toch is er uit een oogpunt van billijkheid wel wat voor
de inwilliging van het verzoek te zeggen. Een feit toch is
het, dat adressant gedurende de 9 jaren, onmiddellijk aan zijn
aanstelling tot stadswerkman voorafgaande, hoewel in dienst
van een particulieren aannemer, toch uitsluitend met onder
houdswerk ten behoeve van de gemeente belast was, en wat
meer zegt, dat hij, zonder toestemming van den Directeur
van Gemeentewerken, ook geen ander werk mocht verrichten.
Immers 5 van »Bestek en Voorwaarden voor het onderhoud
van de gebouwen en meubelen der Openbare Scholen ge
durende de jaren 1887—1891" bevat de volgende bepaling:
«De aannemer levert ten behoeve van het vierde en vijfde
perceel, voor elk afzonderlijk, een bekwaam timmermansknecht,
ter beschikking van de directie, tot het verrichten der dage-
lijksche onderhoudswerken. Deze personen zullen naar vol
komen genoegen van de Directie moeten wezen, die tevens de
vrijheid zich voorbehoudt hen te verwijderen, in welk geval
de aannemer onverwijld in hunne plaats zal voorzien. De
werktijden zullen zich regelen naar die van de vaste werk
lieden in dienst van de gemeente, waarbij te rekenen op
15 overuren. De aannemer zal deze werklieden buiten
goedkeuring der Directie, geen werk mogen opdragen op
verbeuring van f 10.boete'
En zoo mogelijk nog sterker wordt ditzelfde uitgedrukt in
6 van «Bestek en Voorwaarden voor het Onderhoud van
de gebouwen en meubelen der Openbare Scholen gedurende
de jaren 18921896." Hieruit blijkt dus dat de hier bedoelde
werklieden eigenlijk volkomen gelijk stonden met gemeente
werklieden, alleen met dit verschil dat zij niet rechtstreeks,
maar indirect door de gemeente werden bezoldigd.
Pleit dus deze overweging wel voor een tegemoetkoming
aan adressant's verlangen, er is, afgescheiden van de uitdruk
kelijke letter der verordening, nog een ander bezwaar, dat
zich daartegen verzet. Immers stel dat men door wijziging
van de verordening voor adressant en anderen, die> in het
zelfde geval mochten verkeeren, de gelegenheid opent om
de jaren, aldus in particulieren dienst doorgebracht, bij de bere
kening van het pensioen mede te tellen, dan blijft nog tegen
over andere gemeente-ambtenaren de onbillijkheid bestaan
dat zij over die jaren niet voor hun pensioen zouden hebben
bijgedragen. Er zal dus, bijaldien door wijziging van de
verordening aan het verlangen van adressant wordt tege
moetkomen, daaraan tevens de voorwaarde moeten worden
verbonden, dat door hem en anderen, die in hetzelfde geval
verkeeren, een som in de gemeentekas gestort wordt, gelijk
aan het totaal der pensioensbijdragen, die door hen over de
jaren, dat zij in particulieren dienst waren, en die nu alsnog
in rekening zullen worden gebracht, aan de gemeente hadden
moeten worden betaald.
En nu komt het ons voor, dat voor een dergelijke oplos
sing inderdaad veel te zeggen valt. De billijkheid wordt
dan in allen deele betracht en de gemeente lijdt geen
noemenswaardig nadeel. Alleen zal dan, opdat de betrokken
personen van die nieuwe bepaling ook inderdaad zullen
kunnen partij trekken, bij de oplegging der verplichte stor
ting eenige faciliteit moeten worden verleend ten aanzien
van den termijn, waar binnen de storting moet plaats hebben.
Immers storting in eens van het volle bedrag zou allicht te
bezwarend kunnen zijn. Verdeeling dier storting over 4jaren
schijnt ons echter wel uitvoerbaar.
Wij geven U mitsdien in overweging aan de verordening
van 20 Maart 1902, regelende het verleenen van pensioen
en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren (Gem. BI. no. 6),
laatstelijk gewijzigd bij verordening van 1 Maart 1906 (Gem.)
BI. no. 6), alsnog toe te voegen een nieuw artikel luidende
als volgt:
Art. 9b.
Voor ambtenaren, die gedurende een of meer jaren, onmid
dellijk aan hunne aanstelling in dienst van de gemeente
voorafgaande, in particulieren dienst krachtens aanwijzing van
een hoofd-ambtenaar der gemeente met werk ten behoeve
van de gemeente belast waren, worden bij de berekening
van hun pensioen de aldus in particulieren dienst doorge
brachte jaren meegeteld, bijaldien zij binnen 4 jaren na
het in werking treden van deze bepaling een bedrag in
'de gemeentekas hebben gestort, gelijk aan het totaal der
pensioensbijdragen, die zij aan de gemeente zouden hebben
moeten betalen, indien zij gedurende die jaren in vasten dienst
van de gemeente waren geweest.
Dit bedrag moet in vier gelijke jaarlijksche termijnen in
de gemeentekas worden gestort, tenzij de betrokkene hetzij
geheel, of gedeeltelijk, tot vroegere storting mocht willen
overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Ilubertus Bo
termans, van beroep timmerman aan de gemeente Scholen
en Gebouwen, en wonende aan de Prinses Wilhelminastraat 13.
»dat hij in de laatste maand van het jaar 1887 werkzaam
was bij den toenmaligen Aannemer voor het onderhoud van
gemeentescholen en gebouwen den Heer S. v. Leeuwen en
door het overlijden van een bij den Heer S. v. Leeuwen werk
zaam zijnde timmerman aan genoemde scholen en gebouwen
op advies van den toenmaligen Hoofdopzichter den Heer G.
Looman, door den toen ter tijd fungeerenden gemeente Ar
chitect de WelEd Heer D. E. C. Knuttel hem die werkzaam
heden werden opgedragen."
»dat uit deze plaatsing voor hem voortsproot door dat
volgens 5 van het bestek en voorwaarden voor het onder
houd van de gebouwen en openbare scholen Dienst 18871891,
de aannemer een bekwaam timmerman levert ter beschikking
van de Directie tot het verrichten der dagelijksche onder
houdswerken, en onderworpen was aan het toezicht, en aan
de toenmaligen geldende Reglementen voor de gemeente
werklieden door het Bestuur der Gemeente vastgesteld."
»dat, toen van gemeente wege, het onderhoud der gemeente
scholen on gebouwen in eigen beheer werd uitgevoerd, hij
den lste Januari 1897 als vast gemeente timmerman werd
aangesteld en in die werkkring gehandhaafd."
»dat dit voorgaande dient, om den Raad toe te lichten zijn
verzoek in het volgende vervat."
«dat daar hij steeds onder gemeentelijk toezicht stond en
wel zoodanig dat de aannemer hem geen werk mocht op
dragen op verbeuring eener boete van f 10,eveneens ver
meld in 5 voornoemd, al dien tijd tot dat de gemeente
zelf optrad als onderhoudster der gemeentescholen en ge
bouwen, hij zich beschouwd als gemeente timmerman van
af het jaar 1887."
»dat hij overtuigd is al die jaren zijnen plicht tot tevreden
heid van zijn Directie te hebben vervult."