124 DONDERDAG 30 SEPTEMBER 1909. Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. XXII. Vaststelling van het forensen kohier der plaatselijke directe belasting, dienst '1909. (Zie Ing. St. n°. 250.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. XXIII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1909. (Zie Ing. St. n°. 238.) De Vootzitter. Ik merk op, dat in de voordracht van Burgemeester en Wethouders eene wijziging moet worden aangebracht en wel op blz. 110. Aldaar komt voor onder de nader te rangschikken aanslagen die van J. J. Gout in klasse 1. Wij nemen die voordracht terug, maar brengen den aanslag van J. J. Gout over bij die, welke gehandhaafd worden. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het aldus gewijzigde praeadvies besloten. De Voorzitter. De agenda is hiermede afgeloopen. De heer Fokker wenscht echter nog iets in het midden te brengen. Ik verleen hem daartoe het woord. De heer Fokker. M. d. V. De zaak, die ik wil bespreken, betreft de boomen aan den Rijnsburgerweg, eene zaak, die al heel wat pennen in beweging gebracht heeft en waarover ook hier wel een enkel woord mag worden gezegd., omdat ik overtuigd ben, dat het een gemeentebelang geldt. De heer Sijtsma. Hij spreekt voor kiezers! De heer Fokker. Misschien niet voor de kiezers, mijnheer Sijtsma, want deze personen wonen in eene andere gemeente, die kunnen wij er dus geen genoegen mede doen. Het is bekend, dat wanneer dit onheil niet bijtijds wordt verhoed, de boomen op den Rijnsburgerweg moeten vallen, en dat de gemeente dan een wandelweg minder rijk zal zijn; een wandel weg, dien wij zeker hier goed kunnen gebruiken en die door de Leidsche ingezetenen bijzonder op prijs wordt gesteld. Het zou voor hen een groot ongerief zijn, als die weg als wandelweg onbruikbaar wordt, wat het geval zal zijn, wanneer de boomen daar vallen, want dan wordt de weg daar even kaal als de straatweg tusschen Amsterdam en Haarlem. Ik meen echter dat het mogelijk is dit onheil nog af te wenden. Immers door verschillende ingezetenen dezer gemeente en van Oegstgeest is een adres gericht tot de Koningin om alsnog terug te komen op Haar besluit, waarbij aan den tolheffer of eigenaar van den tol ontheffing is ver leend van de verplichting om het plantsoen op dien weg te onderhouden. En door een van de onderteekenaars van het adres is mij verzekerd, dat hij zich persoonlijk tot het be trokken Departement wendende, daar de verzekering kreeg, dat men niet ongeneigd was aan het verzoek een gewillig oor te leenen, al kon men natuurlijk niet vooruit zeggen, wat door de Koningin zou besloten worden. En waar men nu in Oegstgeest de boomen gaarne zou willen behouden, terwijl dit ook voor de gemeente Leiden van groot belang is, geloof ik dat het toch zeker op den weg van dezen Raad zou liggen, om ook bij de Koningin aan te dringen aan het verzoek gevolg te geven. Ik zal nu nog geen schriftelijk voorstel indienen, omdat ik eerst wil weten, hoe de stemming in den Raad ten dezen aanzien is Wanneer het blijkt, dat er ook andere stemmen opgaan, die mij hierin steunen, dan geloof ik dat een voorstel zou behooren te worden ingediend en daarom is het goed, dat de zaak hier nu besproken wordt, opdat zij die er iets voor gevoelen daarvan thans doen blijken. Er zijn natuurlijk ook leden die zeggenhet is een weg die ligt buiten deze gemeente, het is dus geen gemeentelijk belang, de gemeente staat er als zoodanig buiten. Wanneer wij evenwel begrijpen, dat de inwoners van Leiden, wanneer zij willen wandelen, dit niet binnen de gemeente alleen willen noch kunnen doen, maar ook daarbuiten, dan is het wel degelijk een gemeentebelang, dat zulk een wandelweg blijve bestaan als zoodanig. En wanneer eenmaal in de toekomst de weg wellicht zal liggen binnen het grondgebied van Leiden, dan zullen wij het zeker als een voorrecht beschouwen, dat het niet is een kale weg, maar een weg, beplant met mooie boomen. Ik hoop dus dat meerderen mijner medeleden zich over deze zaak zullen doen hooren. De Voorzitter. Ik wil in het kort zeggen, hoe Burge meester en Wethouders over deze zaak denken. Zij meenen op den voorgrond te moeten stellen, dat wij ons niet moeten inlaten met zaken welke niet behooren tot ons territoirwat op een ander grondgebied voorvalt gaat ons tot op zekere hoogte niet aan, althans niet wat de .gemeente als zoodanig betreft. Nu zegt de hepr Fokker, dat het hier een gemeente belang geldt, omdat deze weg zooveel wordt bewandeld door ingezetenen van Leiden. Maar die redeneering volgende, komen wij tot zonderlinge conclusies. Er gaan ook veel menschen uit Leiden naar de Haagsche Schouw en naar Den Haag, maar daarom is bij den weg daarheen nog geen Leidsch belang betrokken. Als regel moeten wij stellen, en de Raad moet dit wel voor oogen houden, dat wij ons niet moeten bemoeien met hetgeen geschiedt in eene andere gemeente. En hier hebben wij te doen met een weg die ligt in eene andere gemeente. Nu willen de bewoners van die gemeente en ook ver schillende ingezetenen van deze gemeente, de boomen daar behouden, en de heer Fokker meent dat het onheil, zooals hij het noemt, zou kunnen worden afgewend indien het Koninklijk Besluit dat genomen is werd ingetrokken. Ik weet niet, of er zulk een besluit genomen is, maar wel weet ik, dat de vrees voor de gevolgen van het vallen dier boomen schrikkelijk overdreven is. De boomen van den weg vallen niet, doch slechts éene rij en wanneer men dan eene nieuwe rij dadelijk weder aanplant, is binnen zekeren tijd de weg weer even mooi als nu. Bovendien gaat deze zaak ons in het geheel niet aan, wij hebben er niets mede te maken, wij staan er buiten. Het gaat hier tusschen de H. IJ. S. M. en den pachter van den tol, die een contract gesloten hebben. Over deze zaak is eene beslissing genomen door de Hooge Regeering. Wat zullen wij nu onzen neus daarin steken? En voorts, zooals ik reeds zeide, deze weg ligt buiten ons territoir. De ingezetenen onzer gemeente kunnen zich er voor spannen en adressen teekenen voor het behoud der boomenrij, dat is hun recht, maai' officieel acht ik het niet gewenscht en niet tactisch ons er mede te bemoeien. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik zou iets willen vragen over een anderen weg. Ik meen, dat de weg langs de Haar lemmertrekvaart in onderhoud is bij de gemeente Leiden en nu heeft zich op dien weg een belangrijk ongeluk voorgedaan, doordat een rijtuig te water is gereden dicht bij het War monderhek. De inzittenden zijn er goed afgekomen, maar het had ongelukkiger kunnen afloopen. Nu is mijne vraag, of de gemeente in het belang van de veiligheid van het verkeer op dien weg aanleiding zou kunnen vinden tot het plaatsen van een hek langs den vaartkant, meer juist omschreven: bij den zuidelijken oprit van de brug over het Oegstgeesterkanaal tegenover den aldaar dicht bij den weg staanden windmolen. De Voorzitter. Wij zullen deze zaak overbrengen en danken u intusschen voor uwe opmerking. De heer Fokker. M. d. V. Ik wil nog even terugkomen op de zaak van den Rijnsburgerweg. Het is volkomen juist, dat het op het oogenblik eene zaak is tusschen de H. 1J.S. M., die ook hier weer tusschen zit, en den pachter van den tol, maar waar de pachter telkens door de Kroon in zijn recht wordt gecontinueerd, heeft de Kroon het ook in de hand om voorwaarden te stellen of in te trekken. Althans zoo komt het mij voor. Wanneer wij nu meenen, dat het belang van onze inge zetenen bij deze zaak betrokken is, waarom kunnen wij dan officieel onzen invloed niet doen gelden bij de Kroon Het kost de gemeente ook geen geld, mijnheer de Voorzitter. Waarom zou dit niet tactisch zijn? Wordt het verzoek van de hand gewezen, dan is er nog niets mee verbeurd, want wat ik wensch kost geen geld. Ik heb nu de aandacht nog eens op de zaak gevestigd en zal het er voor het oogenblik bij laten, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. De heer Fokker bemerkt wel, dat de sym pathie in den Raad voor zijne woorden niet heel groot is. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Misschien ben ik als mede-onderteekenaar van het request in deze zaak niet geheel onpartijdig, maar ik wil toch eene-enkele opmerking maken. Ik zie namelijk niet in, waarom wij, waar het belang van vele gemeentenaren bij deze zaak zoo evident is, niet onzen steun zouden kunnen geven aan het adres. Ik ben er steeds getuige van, dat 's Zondags drommen en drommen menschen hun wandeling maken op den Rijnsburgerweg en ik geloof, dat aan zeer vele ingezetenen van Leiden een bijzonder genoegen zal worden ontnomen, wanneer die weg beroofd wordt van de boomen. Het is mogelijk dat de boomen terugkomen ik weet het niet maar althans zal de weg voor geruimen van veel schoons worden beroofd. Waar U de meening uitte, dat de Raad niet zou instemmen met het denkbeeld van den heer Fokker, wenschte ik door deze woor den aan te toonen, dat dit met mij althans niet het geval is en ik mij wel degelijk ten dezen aanzien bij den heer Fokker aansluit. De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen door den heer Carpentier Alting is gezegd, wensch ik nog iets over de boo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 6