119
laten maken, om onze onderwijsinrichting te bezoeken, een
hooger schoolgeld te heffen? Van dezen kan men toch zeker
niet zeggen dat zij zich opzettelijk aan de grenzen onzer ge
meente hebben gevestigd om zonder in hare lasten bij te
dragen, van hare lusten te genieten. En zoo blijft dus dit
motief alleen ten aanzien van hen, die in de onmiddellijk
aangrenzende gemeenten wonen, over. Maar voor hen behoudt
het dan ook zijn volle kracht.
Aangenomen dus al, dat de maatregel werd ingevoerd, dan
zou deze, naar wij meenen, toch moeten worden beperkt tot
de inwoners der aangrenzende gemeenten. Immers liet men
de ingezetenen der verderop liggende gemeenten, behalve de
reiskosten, nog bovendien een hooger schoolgeld betalen, dan
zou dit zeker vele leerlingen van de school verdrijven. De
vraag rijst intusschen of dit niet even goed het geval zou
zijn ten aanzien van de leerlingen uit de aangrenzende ge
meenten. Vele ouders dier leerlingen, dat staat voor ons
vast, gaan zich in die gemeenten vestigen, om op goedkoope
wijze van de voordeelen dezer gemeente te genieten. Ontneem
hun een dier voordeelen, en de aantrekkelijkheid wordt voor
hen geringer. Terecht zeggen dan ook curatoren in hun
rapport, «tegenover de kans dat de gemeente de inkomsten
zou zien stijgen door- verhooging van het schoolgeld der uit
wonenden, zou de kans staan van daling door vermindering
van het aantal dezer leeringen" en hetgeen wij boven zeiden
ten aanzien van een verhooging van het schoolgeld aan de
H. B. S. voor Meisjes, geldt evenzeer voor onze onderwijsin
richtingen in het algemeen.
Intusschen er is zeer zeker een geval denkbaar, waarin het
gemis van die leerlingen van buiten op onze scholen, voor
de gemeente geen nadeel kan opleveren. Het geval namelijk,
dat de toelating dier leerlingen voor de gemeente niet alleen
geen voordeel, maar zelfs verlies meebrengt. En dat geval is
aanwezig wanneer de toeloop van de leerlingen van buiten
zoo groot is, dat de gemeente dientengevolge gedwongen wordt
tot de stichting van parallelklassen over te gaan. Dan echter
zal het remedie o i. moeten worden gevonden niet in een
verhooging van schoolgeld, maar in de niet-toelating van die
leerlingen tot onze school. Zoolang echter splitsing van klassen
niet noodig is, of zonder de leerlingen van buiten toch
noodig is, kan, het is duidelijk, de toelating dier leerlingen
voor de gemeente slechts voordeel opleveren. En daarom,
wij zijn het volkomen met Curatoren van het gymnasium en
de Commissie van Toezicht op het M. O. eens, gelooven wij
dat verhooging van het schoolgeld voor de uitwonenden een
gevaarlijke proel zou zijn, die iri plaats van het beoogde
voordeel, wel eens zou kunnen blijken nadeel op te leveren.
Maar aangenomen nu ook weer hier, dat het aantal leer
lingen uit de aangrenzende gemeenten, dat tengevolge van
een verhooging van schoolgeld deze inrichtingen zou verlaten,
gering zou zijn, dan nog zou daardoor, vergeleken bij al het
geen de gemeente op deze dfie onderwijsinrichtingen toelegt,
een zoo luttel voordeel behaald worden, dat het o. i. reeds
uit dezen hoofde geen aanbeveling zou verdienen tot den om
zooveel andere redenen min gewenschten maatregel over
te gaan.
Wij stellen u dus voor ook het derde onderdeel van het
voorstel van den heer Vergouwen te verwerpen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden.
N°. 265.
Leiden, 7 October 1909.
No. 264.
Leiden, 8 October 1909.
Volgens het bepaalde bij artikel 4 der verordening van den
12en Maart 1908 (Gemeenteblad N°. 11 van dat jaar) wordt
het Hoofd der Jongensschool le klasse bijgestaan door een
onderwijzer-plaatsvervangend hoofd en voorts door acht on
derwijzers.
Op het oogenblik zijn aan die school, behalve het plaats
vervangend hoofd, slechts zeven leerkrachten verbonden. Thans
zal echter, wegens het gestadig toenemen van het aantal leer
lingen, tengevolge waarvan splitsing eener klasse noodig is,
het aantal leerkrachten nog met één moeten worden ver
meerderd.
In verband hiermede hebben wij de eer Uwe Vergadering,
ter benoeming van eene onderwijzeres aan de Jongensschool
le klasse, de navolgende voordracht aan te bieden:
1°. Mej. N. G. HERFST, onderwijzeres aan de openbare school
der 3e klasse N°. 5;
2°. Mej. A. A. E. DR1ESENS, onderwijzeres aan de openbare
school der 3e klasse N°. 5;
3°. Mej. M. A. GREVENBROECK. onderwijzeres aan de open
bare school der 3e klasse N°. 4.
Onder mededeeling, dat de ter zake gewisselde stukken in
de Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij u alsnu tot
eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Wij hebben de eer U mede te deelen, dat de onderstaande
posten der gemeentebegrooting voor 1909 met de daarbij ver
melde bedragen zullen moeten worden verhoogd.
Volgn. 64. Jaarwedde van den Secretaris f 500.
De verhooging van deze jaarwedde, die bij
besluit van Gedep. Staten d.d. 15/18 December
1908, goedgekeurd bij Kon. Besluit van 4 Januari
1909 No. 28, op ƒ4500per jaar werd vast
gesteld is nog riiet op de begrooting geregeld.
Volgn. 94. Uitkeeiing aan het Rijk van het
aandeel in de kwade posten ivegens de directe
belastingen76.
Het door de gemeente verschuldigde aandeel
in de kwade posten der grondbelasting en der
personeele belasting over 1906 bedraagt 3275.93.
De raming was ƒ3200.
Volgn. 107. Onderhoud van brandweerkazernes
en brandspuithuizen400.—
De inrichting van het perceel in de Bakkerssteeg,
vroeger bij het R. Kath Armbestuur doch thans
weer bij de gemeente in gebruik, tot bergplaats
van brandweer-materiaal, vorderde eenige niet
voorziene uitgaven, waardoor eene aanvulling van
den post noodig is geworden.
Volgn. 123. Kosten van bruggen en overzet
veren. b. Overige kosten700.—
Voor het restant der kosten van vernieuwing van
den noordelijken vleugel der Kippenbrug (Raads
besluit van 31 December 1908), dat uit den
dienst van 1909 moet worden bestreden, geraamd
op ƒ1050.zijn nog geene gelden beschik
baar gesteld. Met het oog op de lagere kosten
van dit werk, dan waarop gerekend was, kan
met een bedrag van ƒ700.worden volstaan.
Volgn. 165. Uitgaven voor volksfeesten2500.
De feesten ter gelegenheid van de geboorte van
Prinses Juliana vorderden een uitgaaf van ƒ2500.715.
Deze uitgaaf wordt door de hier voorgestelde ver
hooging op de begrooting geregeld.
Volgn. 169. Kosten van ziekenverpleging 7500.
De kosten van verpleging van stads zieke
armen in het Ziekenhuis der Rijks-Universiteit
zijn voor 1909 geraamd op ƒ15000.doch be
dragen over het le halfjaar 1909 reeds ƒ11274.
Versterking van dezen post met 7500.—wordt
daarom noodig geacht.
Volgn. 192. Rente van tijdelijk ter voorziening
van kasgeld opgenomen gelden13000.
Voor de opneming van ƒ400000.kasgeld was
de rentepost geraamd op ƒ12500.Met het oog op
de verhoogingen van den post »Geldleening ter
voorziening in de behoefte aan kasgeld" bij raads
besluiten van 4 Febr. en 19 Aug. 1909 tot
een bedrag van ƒ760000 is verhooging van
den rentepost met ƒ13000.noodig.
Volgn. 208. Andere uitgaven niet tot de voren
staande behoor ende250.
Als gevolg van eenige bijzondere uitgaven
(ƒ159.78 wegens rente van een gestorte waarborg
som in zake schoolbouw en 163.33 wegens huur
van aangekochte perceelen weiland aan den Rijns-
burgerweg, welk bedrag echter van den huurder
wordt terugontvangen), is het voor dezen post
geraamde bedrag van ƒ500.te laag gebleken.
Met eene verhooging van ƒ250.— zal naar wij
meenen, ook voor de nog komende uitgaven,
kunnen worden volstaan.
Volgn. 219. Aankoop van het perceel Pieters
kerkgracht 11. 78.675
Ten behoeve van eenige bijkomende kosten op
den aankoop van dit perceel vallende.
Tezamen
25004.675
De bovenstaande verhoogingen kunnen worden bestreden uit
1°. de te verwachten hoogere Ontvangsten uit
de Stedelijke fabrieken van Gas- en Electriciteit
{volgn. 29) ten bedrage van14000.—
2°. de hoogere opbrengst van de kohieren van
den hoofdelijken omslag {volgn. 35) ten bedrage van 6000.—
3°. de hoogere ontvangst wegens vergoeding
van het Rijk krachtens art. 481, 1°, der Wet op
het Lager Onderwijs {volgn. 40) ad3066.
Verder door afschrijving van de navolgende
uitgaafposten
Volgn. 137. Toelagen en bijdragen tot opleiding
van onderwijzers, van een bedrag van d 950