109
Leiden, 13 September 1909.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Bij deze heb ik de eer U mede te deelen, dat ik bedank
als lid van de Commissie van Beheer voor Endegeest en
Rhijngeest.
J. P. Vergouwen.
N°. 237. Leiden, 18 September 1909.
Nevensgaand adres van den adjunct-markt-en havenmeester
en van de beide ha ven rechercheurs is volkomen gelijkluidend,
m. m., aan een, dat den 13en Augustus 1.1. aan ons college
werd gericht. Wij hebben op dat adres geantwoord, dat wij
geen termen konden vinden om aan Uwe Vergadering voor
te stellen reeds thans weder wijziging te brengen in salaris
regelingen, die, voor zooveel den adjunct-markt- en haven
meester betreft, eerst in 1904, en voor zooveel de beide
havenrechercheurs betreft, eerst in 1907 waren vastgesteld.
Wij willen daar thans nog het volgende aan toevoegen.
De tegenwoordige adj.-markt- en havenmeester trad den
15en Januari 1905 als zoodanig in functie. Vóór hem werd
die betrekking bekleed door den tegenwoordigen waagmeester,
die bij uw besluit van 14 Maart 1895 tot adj.-markt- en
havenmeester was benoemd op een jaarwedde van f 700.
Met ingang van 1 Januari 1899 werd die wedde verhoogd
tot 800 en op de begrooting voor 1905 was andermaal een
verhooging van f 100.— voor dezen ambtenaar uitgetrokken,
die hij echter wegens zijne benoeming tot waagmeester nimmer
heeft genoten.
Alvorens toen tot de benoeming van zijn opvolger werd
overgegaan,, werd het raadzaam geacht ook voor deze betrekking
een vaste salarisregeling vast te stellen. En bij uw besluit
van 29 December 1904 geschiedde dit in dier voege, dat aan
de betrekking een aanvangssalaris werd verbonden van
ƒ800.(dat is dus het salaris, dat laatstelijk door den vorigen
titularis werd genoten), tweemaal telkens na 3 jaar dienst
(oorspronkelijk was voorgesteld 5 jaar) met 100 te verhoogen.
Volgens deze regeling heeft dus de tegenwoordige titularis
die op 15 Januari 1905 in dienst trad, zijn eerste verhooging
van 100 ontvangen op 15 Januari 1908 en zal zijn tweede
verhooging eerst ingaan op 15 Januari 1911. En nu op dit
oogenblik, dus nog bijna lf jaar, vóórdat hij zijn maximum
bezoldiging volgens de bestaande salarisregeling zal genieten,
komt adressant reeds weder om verhooging van bezoldiging
verzoeken. Het komt ons voor dat dit toch inderdaad niet
aangaat en dat op zulk een verzoek moeilijk anders dan een
afwijzende beschikking volgen kan.
En in nog sterker mate kan dit zelfde voor de beide andere
adressanten gelden. Hunne bezoldiging werd laatstelijk geregeld
bij Raadsbesluit van 6 Juni 1907 Vóór 1 Juli van dat jaar bedroeg
hunne wedde 650, zonder verhoogingen, voorts een vergoe
ding van 100 voor kleeding en een toeslag van 15,60
wegens verschuldigde pensioensbijdragen. Volgens de nieuwe
regeling zouden zij genieten een aanvangswedde van f 675,
met 2 verhoogingen, telkens na 5 jaar dienst van 25 en
een vergoeding voor kleeding van 100. De toelage voor
pensioensbijdragen kwam te vervallen. Vóór 1907 bedroeg dus
hunne bezoldiging f 765,60; na dien bedraagt zij 775 tot
825.
Adressanten geven dus in hun adres van de; nieuwe sala
risregeling voor de havenrechercheurs een geheel onjuiste voor
stelling. Waar is, dat de aanvangswedde voor een nieuw-aange-
stelden havenrechercheur door die regeling slechts ƒ9.40 meer
zou bedragen dan vroeger, maar niet minder waar. dat ten
gevolge dier regeling de eene titularis in 1907 34.40 en
de andere ƒ59.40 vooruitging,, terwijl de eerstbedoelde in
1910 nog zijn laatste verhooging van 25.zal ontvangen.
Ook hier weer wordt dus aangedrongen op wijziging eener
eerst twee jaar geleden vastgestelde salarisregeling, die voor
een van de beide daaraan onderworpen ambtenaren nog niet
eens geheel heeft doorgewerkt.
En wat nu voorts het door adressanten aangevoerde motief
betreft, als zou er een verkeerde verhouding bestaan tusschen
het salaris van de havenrechercheurs en dat van de brugwachters
le klasse eenerzijds, en tusschen dat salaris en dat van den
adj.-markt- en havenmeester anderzijds, zoo komt het ons
voor, dat dit een zaak is, die niet zij, maar hunne superieuren,
hebben te beoordeelen. Dit neemt intusschen niet weg, dat
wij ook hier weer op een onjuistheid moeten wijzen. Het
verschil in bezoldiging tusschen de havenrechercheurs en de
brugwachters le klasse bedraagt niet f 15.maar 110,
Immers de brugwachters le klasse genieten een wedde van
600.— tot f 650.benevens 65.kleedgeld en de haven
rechercheurs een wedde van f 675tot 725benevens
f 100.kleedgeld. Dat het maximum-salaris in de eene cate
gorie en het minimum in de andere minder verschillen, spreekt
natuurlijk van zelf, maar mag niet als het verschil tusschen
de beide bezoldigingen worden aangemerkt.
Het komt ons dus op grond van het bovenstaande voor dat
tot wijziging van de thans geldende salarisregelingen voor-
loopig geen aanleiding bestaat, zoodat wij U in overweging geven
afwijzend op het verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee-
kenden H. G. Heerma, Adjunct, Markt en Havenmeester,
J. van der Zeeuw, en J. W. de Wekker, Havenrechercheurs,
tevens waarnemende marktmeesters;
»dat met 1 Juli 1907 de tractementen van de brugwachters
en Havenrechercheurs zijn verhoogd;
»dat daardoor de brugwachters 2e klasse eene verhooging
ontvingen van 29.20, en die der le klasse van 54.20
per jaar;
»dat de Havenrechercheurs bij deze verhooging echter stief
moederlijk werden bedeeld, daar zij toen slechts eene ver
hooging ontvingen van 9.40 per jaar
«dat volgens hunne bescheiden meening eene som van
f 9.40 per jaar niet als eene salarisverhooging mag gerekend
worden
»dat de brugwachters le en 2e klasse jaarlijks van de
ingekomen belooningen ongeveer 10.— per persoon deelen
»dat daardoor het verschil van het tractement der brug
wachters le klasse en dat der Havenrechercheurs slechts 15.
bedraagt, hetgeen volgens hunne bescheiden meening te weinig
is, aangezien de Havenrechercheurs een zwaardere, meer ver
antwoordelijke, en eene betrekking van meerder vertrouwen
hebben
»dat niettegenstaande het salaris van de Havenrechercheurs
met slechts f 9.40 per jaar werd verhoogd, het maximum
salaris van de Havenrechercheurs bovendien ook 25.hooger
is als het minimum salaris van den Adjunct Markt en Haven
meester, daar de Havenrechercheurs een salaris genieten van
f 725.\-f 100.voor kleeding is 825. en het aanvang-
salaris van den Adjunct Markt en Havenmeester maar 800.
bedraagt
»dat bijna in niet een gemeente de Markt en Havendienst
is saamgevoegd;
»dat de Havengaarders in den Haag, die denzelfden dienst
verrichten als de Haven rechercheurs alhier, (alleen wat betreft
den Havendienst), een salaris genieten tot 1200.
«dat met het oog op het stijgen van alle levensbehoeften
enz., het hun is gebleken dat de salarissen te laag zijn;
«redenen waarom zij den Raad beleefd verzoeken hunne
salarissen zoodanig te willen regelen, dat zij beter in hunne
levensbehoeften kunnen voorzien, en het verschil hunner
salarissen beter op den voorgrond treedt.
'tWelk doende
H. G. Heerma.
J. v. u. Zeeuw.
J. W. de Wekker.
Leiden 15 September 1909.
N°. 238. Leiden, 18 September 1909.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen de adviezen op
reclame's tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting
naar het inkomen, dienst 1909, en stellen U voor overeen
komstig die adviezen
te handhaven de aanslagen van:
H. van As (5); P. Th. Baaten (7); J. D. van Bemmel (10);
H. C. Berenfenger (11); J. H. Bergers (14); J. Beij (17); J.
Bonte (27); W Boogers (29); S. de Bruin (41); J. Burgerjon
(44); A. W. Chaudron (49); S. W. Cheriex (51); H. Combrink
(53); G. P. Dee (59); J. Dool (64); F. W. den Dopper (65);
A P. Dozy (67); C. W. Driessen (68); W. Eduard (73); S.
Fakkel (79); J. Franse (85)J. F. Gaijkema (87)A. P. Gouwen-
tak (94); P. Groenendijk (96); D. Groeneveld (97); J. de Groot
(98); P. de Groot (99); R. de Groot (100)); G. de Haan (105);
H. W. Hageman (110); J. Hagemans (111)J. Hannessen (112);
C. J. Hellmann (115); J. Hockx (122); P. Hockx (123); W.
van Iterson (127); P. P. Jansen (131); A. de Joode (136); I
Keijzer (142); M. Kiel (143); M. van Klinken (146); W. H.
Kloots (149); L. Koster (159); J. Kranenberg (160); H. Kruit
(163); D. M. Kuivenhoven (165); A. de Kwik (167); N. Laman
(171); J. Lankhorst (175); L. Lasander (176); P. Laterveer
(177); D. van der Linden (182); P. Lut (186); J. J. Mansfelder
(188); J. Meijer (201); P. Meijer (202); P. van Meijgaarden
(204; H J. Mieog (206); H. H. de Mik (207); P. H. Montfoort
(210)A. de Mooij (211)G. Mulder (213)F. B. O. Müller (215)
A. van Muijen (216); J. Nieuwenburg (222); P. M. Le Noble
(224); A. van Noord (225); G. van Noort (227); W. Ober (229);
E. Ofïenberg (230); G. C. A. Onvlee (232); C. Ouweleen (235);