GEMEENTERAAD "VAN LEIDEN.
107
ISeEKOHEN STUK KEN.
N°. 230. Leiden, 6 September 1909.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat, indien de Raad besluit tot de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde oprichting van een gemeentelijke
desinfectieinrichting in een der localen van het voormalig
Caeciliagasthuis alhier, (Ingek. St. n°. 228), zij tegen de vast
stelling van den daarbij overgelegden suppletoiren begroo-
tingsstaat geene bedenking heeft.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Nu. 231. Leiden, 11 September 1909.
Nevensgaand adres van den Voorzitter en den Secretaris
der »Natioriale Tentoonstelling voor Huisvlijt' herinnert
levendig aan een ander adres, dat in December van het
vorige jaar door de Vereeniging voor de Nederlandsche Ten
toonstelling van Huis-Industrie bij Uwe Vergadering werd
ingediend, en waaromtrent door ons onder Volgnr. 10 der
Ingekomen Stukken van dit jaar praeadvies werd uitgebracht.
Wtj meenen dan ook slechts te behoeven te verwijzen naar
de destijds door ons aangevoerde motieven, wanneer wij ook
thans weder een afwijzend praeadvies meenen te moeten
uitbrengen. Op het nut ook van deze tentoonstelling wenschen
wij niets af te dingen, maar dat bij het doel, dat zij beoogt,
ook het belang van onze gemeente als zoodanig zou zijn
betrokken, kan niet worden toegegeven.
Nog daargelaten dus dat het bedrag der subsidie, die van
deze gemeente wordt gevraagd, bovenmatig hoog mag worden
geacht, zoo zou, ook al ware de aanvrage wat bescheidener
geweest, daaraan, naar wij meenen, toch niet moeten worden
voldaan.
Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het
verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren,
De ondergeteekenden, S. D. van Veen, hoogleeraar aan de
Rijks-Universiteit te Utrecht en H. van der Mandere, secre
taris van den Nederlandschen Coöperatieven Bond, wonende
Jan van Nassaustraat 93, Den Haag, beiden in hunne respec
tieve kwaliteit van voorzitter en secretaris der Nationale
Tentoonstelling voor Huisvlijt, welke in 1910, uitgaande van
den Volksbond tegen Drankmisbruik te 's Gravenhage zal
worden gehouden, hebben de eer zich tot Uw College te
wenden met het onderstaande.
Zij meenen te mogen aannemen, dat het doel der tentoon
stelling, hetwelk zoowel beoogt te doen zien de door de
huisvlijt in ons land bereikte hoogte, als om nader tot de
verbreiding dier huisvlijt mede te werken, en hetwelk in
de allereerste plaats van sociaal-ethische strekking is, aan
Uw College niet onbekend zal zijn. Dat dit doel er een is.
't welk sympathie verdient, en instemming reeds verwierf, het
blijkt naar hunne bescheiden meening het beste uit het feit,
dat Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der Nederlanden
bereid bleek het eere-voorzitterschap der tentoonstelling te
aanvaarden en dat zich tegelijk een Eere-Comité vormde,
waarvan de Heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken,
van Arbeid en van Waterstaat, de Heer Commissaris der
Koningin in de Provincie Zuid-Holland, de Heer Burgemeester
van Den Haag, de Heer Opperceremoniemeester v. H. M. de
Koningin zoo welwillend waren het lidmaatschap aan te
nemen.
Evenwel, eene tentoonstelling als deze eischt uit den aard
der zaak meer dan gewone onkosten, wil zij althans in groote
trekken aan terecht gestelde verwachtingen beantwoorden en
trachten eenigermate een volledig beeld te geven. De kosten
zijn hier meer merkbaar, waar daartegenover niet de gewone
baten eener tentoonstelling staanwaar gelden voor het plaatsen
van inzendingen niet kunnen worden geheven en integendeel
de tentoonstellingskas aan inzenders meermalen eene bijzondere
vergoeding zal moeten toekennenwaar ten slotte de entree
gelden voor een deel der dagen ook zullen moeten berekend
worden zoodanig dat een ieder in de gelegenheid is deze
tentoonstelling te bezichtigen.
Het is daarom, dat het bestuur zich tot particuliere kringen
heeft gericht om een waarborgfonds voor deze tentoonstelling
bijeen te krijgen. En het is daarom tevens, dat de onder
geteekenden zich namens dat bestuur hebben gericht tot
verschillende openbare Colleges om financieelen steun voor
hunne onderneming te verkrijgen en zich nu ook tot Uw
College richten met het verzoek daartoe wel te willen mede
werken. Zij twijfelen niet of Uw College, de voordeelen,
die de huisvlijt in meer dan een opzicht biedt, erkennende,
zal bereid zijn hun streven te steunen voor zoover het daartoe
de mogelijkheid geopend schijnt.
In verband met het vorenstaande brengen zij namens het
bestuur aan Uw College beleefd doch dringend't verzoek over,
aan deze tentoonstelling een subsidie te willen verleenen tot
een bedrag van ƒ500,(vijfhonderd gulden).
De ondergeteekenden hopen bij Uw College voor dit verzoek,
hetwelk betreft eene tentoonstelling ter bevordering van de
huisvlijt, die zeker in Uw Gemeente allerminst onbekend mag
worden geacht, een bereidwillig oor te zullen vinden. Zij
sluiten hierbij in een nader reglement en gedetailleerd pro
gramma voor hunne tentoonstelling, en tegelijk een opgave
van de leden van de algemeene Commissie voor deze tentoon
stelling, waaruit Uw College zal kunnen zien dat mannen
van alle richting en rang bereid bleken hunne medewerking
voor dit doel te verleenen.
Mocht het Uw College noodig schijnen nadere inlichtingen
in te winnen, dan zijn de ondergeteekenden daartoe ten allen
tijde, natuurlijk gaarne bereid.
Met eerbiedige hoogachting verblijven zij van
Uw College de dienstw. dienaren,
S. D. van Veen, voorzitter.
H. van der Mandere, secretaris.
's-Hage 3 September 1909.
No. 232. Leiden, 14 September 1909.
Toen in uwe vergadering van den 19en Augustus 1.1. op het
verwijderen van den kiosk van den heer van Keeken bij de
Boerhaavestraat werd aangedrongen, meende de Voorzitter van
ons college met gerustheid de toezegging te mogen doen, dat
die kiosk weldra zou zijn opgeruimd. Inderdaad hadden wTij
dan ook op dat tijdstip goede gronden om te meenen, dat
vanwege de rechthebbenden uit eigen beweging tot de amotie
zou worden overgegaan. En inderdaad zijn dan ook de beide
andere kiosken, waarvoor aan den heer van Keeken vergunning
was verleend, tengevolge van diens faillissement vrijwillig
opgeruimd.
Nu dit evenwel met den kiosk tegenover de bui-
tensocieteit Amicitia niet schijnt te zullen geschieden,
en het niet aangaat te dier zake langer een afwachtende
houding aan te nemenzal tot dwang moeten worden over
gegaan. En daarvoor is het allereerst noodig, dat de door u
bij uw besluit van den 16en Februari 1899 verleende, bij besluit,
van 16 Maart d. a. v. aangevulde en bij besluit van 15 Juni
d. a. v. op F. J. Th. van Keeken overgedragen vergunning tot
het plaatsen van drinkkiosken op den openbaren weg in deze
gemeente worde ingetrokken.
Wij geven u mitsdien in overweging te besluiten de hier
bedoelde vergunning, met ingang van den dag van het door u
te nemen besluit, op te zeggen, met bepaling, dat de kiosk bij
de Boerhaavestraat vóór 1 November a. s. zal moeten zijn
opgeruimd en de straat dan weder geheel ten genoegen van
ons college zal moeten worden opgeleverd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 233. Leiden, 15 September 1909.
Nu zoowel door Mej. Kooyker, als door Mej. Oort met
ingang van 15 October a.s. eervol ontslag is gevraagd uit
hare betrekking van tijdelijk leerares in het Hoogduitsch aan
de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, kwam het ons met de
Commissie van Toezicht op het Midd. Onderwijs wenschelijk
voor, dat thans één leerares, in het bezit van de acten A en
B, met het geheele onderwijs in het Hoogduitsch zou worden
belast en dat tevens, opdat niet juist de meest geschikten
zich van een sollicitatie zouden laten weerhouden, thans tot
een vaste aanstelling zou worden overgegaan.
Wij hebben dan ook, ten einde vertraging in de benoeming
en daarmede gepaard gaande stagnatie in het onderwijs te
voorkomen, gemeend tot een oproeping van sollicitanten naar
een vaste betrekking te moeten overgaan.
Dit neemt intusschen niet weg, dat eene benoeming zonder
voorafgaande wijziging van de desbetreffende verordening niet
zal kunnen plaats hebben. Immers art. 1 der verordening
van den llen November 1880, gelijk die laatstelijk gewijzigd
is bij verordening van 6 Juni 1907 (Zie Gem. BI. n°. 14 van
dat jaar) zegt dat aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
hier ter stede verbonden zijn, behalve een Directrice, tevens