DONDERDAG 19 AUGUSTUS 1909. 109 De heer Pera. Zooals wij gisterenavond in het Leidsche Dagblad hebben kunnen zien, is er vanwege de vereeniging «Hercules" een ander verzoek ingekomen, waardoor het eerste verzoek is vervallen. Eerst had men verzocht om in het ge heel niet te behoeven vooruit te betalen, thans verzoekt de vereeniging om slechts voor 3 maanden vooruit te mogen betalen, dus niet voor het geheele jaar ineens. Men is vanwege de vereeniging bij mij geweest om te vragen, of ik bereid w'as het eerste verzoek te ondersteunen. Toen heb ik verklaard dit niet te kunnen, omdat ik mij alleszins kon vereenigen met de redenen door Burgemeester en Wethouders daartegen opgegeven, doch meende ik dat er wellicht mogelijkheid be stond om door eene andere regeling van de vooruitbetaling aan het bezwaar van de vereeniging tegemoet te komen. Naar aanleiding daarvan is het tweede verzoek ingekomen. Wan neer men het financieel bezwaar van de vereeniging hoort uitleggen, dan moet ik erkennen, dat er wel iets voor is te zeggen. Men is in de mededeeling van de uitgaven wel wat heel sober geweest, want de uitgaven door de vereeniging te doen, zijn belangrijk hooger." Zoo komt er nog een post voor van ƒ20 voor iemand die zekere diensten bewijst, welk geld ook door de Gemeente wordt ontvangen, en men heelt ook nog buiten berekening gelaten het bedrag dat betaald moet worden voor de afdeeling dames die oefening houden op de Garenmarkt. Neemt men nu in aanmerking, dat de inkomsten ook niet ineens inkomen, maar zoo successievelijk het geheele jaar door, dan is het voor de vereeniging wel een groot be zwaar om ineens voor het geheele jaar vooruit te betalen. Daarom zou ik wel in overweging willen geven om te voldoen aan het tweede verzoek dat nu is ingekomen, waarbij ver zocht wordt de vooruitbetaling te mogen doen geschieden om de 3 maanden. Wat de tweede zaak betreft, ook daarvoor zou wel iets te zeggen zijnware het niet dat Burgemeester en Wethouders hebben' toegezegd eene nieuwe regeling omtrent de bedragen die geheven zullen worden. Een en ander heeft mij aanleiding gegeven een onderzoek in te stellenwat bij mij de overtui ging heeft gewekt, dat het alleszins noodig is eenfe nieuwe regeling te maken. Met^ zekerheid meen ik toch te mogen* constateeren, dat door sommige vereenigingen te weinig wordt betaald. Van de bepaling dat men voor een bëdrag van 10 zooveel gebruik mag maken van vuur en licht als men wil, wordt meen ik misbruik gemaakt; dat kan een schadepost voor de gemeente worden. Dit laat ik nu evenwel rusten; alleen wil ik nu aandringen op inwilliging van het verzoek om met een vooruitbetaling van drie maanden te kunnen volstaan. De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Pera wensch ik op te merken, dat er in den aan vang van het request wel sprake is van ëen wensch van de vereeniging om de vooruitbetaling te doen geschieden per 3 maanden, maar aan het slot van het adres wordt dat ver zoek volstrekt niet herhaald. Het kan zijn dat dit een mis verstand is, dat de* vereeniging meende, dat het verzoek eenmaal in. den aanvang gedaan, niet behoeft herhaald te worden. Maar aan het slot staat: »Op grond van het boven.- staande heeft de Leidsche Gymnastiek- en Scherm-Vereeniging «Hercules" de .eer Uwen raad beleefd te verzoeken alsnog het bedrag der zaalhuur te willen vaststellen op fl 40.en dat der vergoeding op vuur en licht fl 10.—," Daar is dus alleen sprake van eene verlaging van de zaal- huur van 75 tot ƒ40. Wenscht nu de heer Pera, dat de vooruitbetaling om de 3 maanden zal geschieden, dan moet hij daartoe een voorstel doen, tenzij de leden van den Raad blijken mede te gaan met zijn denkbeeld. De heer Pera. M. d. V. Ik heb nog geen amendement voorgesteld, omdat ik dacht dat Burgemeester en Wethouders wellicht mijn denkbeeld zouden willen overnemen. Er kan toch geen bezwaar bestaan om op deze wijze aan de moeie- lijkheid waarin de vereeniging verkeert, tegemoet te komen. De heer Sijtsma. M. d. V. Betalen al de andere vereeni gingen ook ineens vooruit? De Voorzitter. Die betalen allen ineens vooruit, maar deze vereeniging was het niet gewend en daarom staat zij nu ineens voor het betalen van twee groote kosten, een over het jaar 1908 en een over het jaar 1909. De heer Sijtsma. Als alle andere vereenigingen een jaar vooruit betalen, dan zie ik niet in waarom of er voor «Her cules' eene uitzondering gemaakt moet worden Zulk een vreeslijk .bezwaar kan de betaling van een betrekkelijk klein bedrag voor eene vereeniging toch niet zijn. Ik gevoel daarom niet veel voor het denkbeeld van den heer Pera. De heer van der Lip. Ik zou met een enkel woord den Raad willen ontraden om met het denkbeeld van den heer Pera mede te gaan. Ten eerste wijs ik er op, dat het verschuldigde over een jaar altijd in eens betaald wordt. Maar bovendien, gaat men de betaling per drie maanden aan deze vereeniging toe staan, dan moet men het ook toestaan aan alle andere ver eenigingen. En de inning van het verschuldigde viermaal per jaar geeft werkelijk bezwaar. Men heeft vereenigingen die minder betalen en dan moet viermaal per jaar over een klein bedrag worden beschikt. Ik geloof dus, dat er werkelijk admi nistratieve bezwaren bestaan tegen inwilliging van het verzoek. De Voorzitter. Wenscht de heer Pera ook een voorstel te doen om de zaalhuur voor de vqreeniging te verlagen? De heer Pera. Neen, dit laat ik rusten totdat eene andere regeling door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. Ik doe nu alleen het voorstel om de vereeniging toe te staan de vooruitbetaling te doen geschieden om de drie maanden. Het voorstel van den heer Pera wordt niet voldoende ondersteund en kan derhalve geen onderwerp van beraadslaging uitmaken Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt hierop aangenomen met 22 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heerenVergouwen, Driessen, Wildeboer, Sijtsma, Fokker, Hartevelt van Tol, de Boer, van der Eist, Briët, Roem, Reimeringer, Eerstens, van der Lip de Vries, van Hamel, van Gruting, Meuleman, van Hoeken Timp, Bots en Bosch. Tegen stemt de heer Pera. XV. Adres van de Leidsche Runder- en Varkensslagers ver eeniging in zake het huren van koelcellen in het openbaar slachthuis. (Zie Ing. St, ri°. 213.) De heer Pera. Met leedwezen heb ik kennis genomen van het advies van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van het adres van de slagersvereeniging. Ik meen dat wanneer er gehandeld wordt in, overeenstemming met dat advies, dat wij dan aan den eisch der billijkheid zullen te kort doen. De heer de Jong eischt in zijn schrijven, dat ter inzage in de Leeskamer ligt, dat de slagers zullen bewijzen, dat hij op een oneerlijke wijze heeft gehandeld. Ik zou zeggen, dat de wijze waarop men in deze zaak heeft gehandeld voor zich zelve spreekt; dat die handelwijze moet worden afgekeurd, omdat daardoor te kort is gedaan aan de gewone wijze van doen bij het sluiten van een contract. Wat is hier het punt, in quaestie? Dit, dat de Directeur eene geheele verandering heeft gebracht in de wijze, waarop de slagers tot hiertoe de koelcellen konden huren. En dit hoofdpunt wordt niet erkend noch door den Directeur, noch door de Slachthuiscommissie, noch door Burgemeester en Wethouders. Men zou haast gaan vragen, uit welke mannen bestaat het slagersgilde hier eigenlijkhebben zij recht en aanspraak om te worden erkend als zelfstandige mannen, of moeten zij altijd met de pet in de hand komen vragen wat den heeren belieft? Erkend wordt, dat er gewacht is tot het laatste oögenblik. De Slachthuiscommissie erkent, dat kort voor den aanvang der koelperiode de mededeeling is gekomen, dat er eene wijziging in de voorwaarden zou worden gebracht. Maar tot verschooning van die handelwijze wordt aangevoerd, dat de slagers gelegenheid hebben gehad om zich eerder te doen hooren. En ook, dat het nog langen tijd na de opening der koelperiode zeer koud is gebleven, zoodat men aan afkoeling niet veel behoefte had. Maar dat heeft met de eigenlijke quaestie niets te maken. De slagers hebben in de overtuiging geleefd, dat zij weder zouden kunnen huren onder dezelfde omstandigheden en op dezelfde voorwaarden als vroeger, en nu kwamen zij ter elfder ure voor het feit te, staan, terwijl hun den tijd ontbrak om* andere maatregelen te nemen, dat eene regeling was gemaakt die hen veel duurder kwam te staan. Moeten zij dit nu maar zoo voor lief nemen? Yerkeeren zij in een dergelijke ondergeschikte positie; dat zij maar alles moeten afwachten en dat hoegénaamd geen rekening wordt gehouden met hun oordeel? Ik vind dat dit eene handelwijze is- die niet aangaat, en daarom kan ik mij ook niet vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om eenvoudig het adres aan te nemen voor kennisgeving. En dat nog wel met eene zekere minachting, omdat de menschen zich niet bescheiden genoeg hebben uitgedrukt. Laat ik hiervan dit zeggen, dat er in de handelswereld en in de wereld van zakenmenschen een zekere korte terminologie bestaat die wel een weinig afwijkt van de langdradige en omslachtige bureaucratische wijze van doen. Menschen van zaken zeggen in korte woorden hoe zij over iets denken. En dan moet ik verklaren, dat de slagers zich heel net hebben uitgedrukt; in de zakenwereld zou men ten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 7