Abb. den Os.
9G
grooting van de stalruimte voor uit Engeland aangevoerde
slachtpaarden geeft ons aanleiding kortelijks in uwe herinnering
terug te roepen wat vroeger omtrent dit onderwerp werd
verhandeld.
Bij schrijven van 19 Januari 1907, opgenomen onder No. 14
der Ingek. Stukken van dat jaar, werd door ons college voor
gesteld om een bedrag van /"75Ü0.beschikbaar te stellen voor
zoodanige verruiming van den paardenstal aan het openbaar
slachthuis, dat daarin plaats zou zijn voor 32 paarden, terwijl
wij tevens voorstelden tot zoodanige verbooging van de slacht
en stalgelden voor paarden over te gaan, dat uit de meerdere
opbrengst daarvan de kosten van rente en aflossing van het
uitbreidingskapitaal vermoedelijk zouden kunnen worden
gedekt.
Uwe Vergadering vereenigde zich in hare zitting van 7
Februari 1907 met het eerste gedeelte van dit voorstel, maar
verwierp de voorgestelde verhooging van rechten.
Ons college, inziende dat de stemming over het eerste ge
deelte van het voorstel onzuiver kon zijn geweest, omdat
velen zich wellicht vóór dat voorstel hadden verklaard in de
onderstelling dat ook het tweede gedeelte zou worden aange
nomen, meende toen niet tot de uitvoering van het genomen
besluit te mogen overgaan, zonder U alsnog in de gelegenheid
te hebben gesteld om- uitdrukkelijk te verklaren, dat de ver
grooting der paardenstal zou plaats hebben, ook nadat vast
stond, dat de kosten daarvan niet uit een verhooging der stal
en slachtgelden zouden worden gevonden.
En Uwe Vergadering besliste toen in hare zitting van 14
Maart d. a. v. met overgroote meerderheid (27 tegen 2 stemmen)
dat de vergrooting der paardenstal niet zou plaats hebben.
Met deze vóórgeschiedenis kan, dunkt ons, ons praeadvies
op het onderhavige verzoek moeielijk anders dan afwijzend
zijn.
Immers Uwe Vergadering heeft uitdrukkelijk uitgemaakt,
dat zij vergrooting van de stalruimte voor paarden slechts
dan wil, wanneer de kosten door de belanghebbenden zelf
worden gedragen. En nu blijkt uit het ingediende adres dat
slechts drie van de vijf belanghebbende paardenslagers op
uitbreiding aandringen, terwijl daarin nog uitdrukkelijk wordt
verklaard dat de beide andere haar niet wenschen. Voorts
vragen adressanten met nadruk, dat de door hen te betalen
vergoeding voor de te maken kosten toch zoo mild mogelijk
zij. Bedenkt men nu, dat onder de gewijzigde omstandig
heden de verhooging van slacht- en stalloonen, noodig om de
kosten van uitbreiding te dekken, misschien nog grooter zou
moeten zijn, dan in 1907 werd voorgesteld, dan is het niet
wel aan te nemen, dat zelfs de drie adressanten, die om uit
breiding der stalruimte vragen, met die verhooging vrede
zouden hebben. Hoe zeer wij het dus met de slaehthuis-com-
missie betreuren, dat de aanvragers niet kunnen worden ge
holpen, zoo kunnen wij, gezien het verleden, toch geen
vrijheid vinden met een voorstel tot uitbreiding van den
paardenstal tot u te komen.
Daar komt nog iets bij. Het schijnt niet wenschelijk om,
zoolang de «commissie ad hoe", door Uwe Vergadering be
noemd om te onderzoeken op welke wijze de inkomsten van
het slachthuis zouden kunnen worden vermeerderd of op de
uitgaven zou kunnen worden bezuinigd, haar rapport niet
heeft uitgebracht, thans met een voorstel tot u te komen, welks
aanneming wel zonder eenigen twijfel een verhooging van
lasten voor de gemeente zou meêbrengeu, maar waarvan het
nog allerminst zeker is, dat deze door een even groote ver
meerdering der inkomsten zou worden opgewogen.
Wij geven U mitsdien, in aansluiting aan het advies der
commissie voor het openbaar slachthuis, in overweging, af
wijzend op het verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden.
Leiden 18 Juni 1909.
Aan den Raad van de Gemeente Leiden
EdelAchtb. Heeren,
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee-
kenden
J. Riethoven, K. F. W. van Luyken, en A. den Os, allen
Paardenvleeschhouwers binnen de Gemeente, ten deze domi
cilie kiezende bij de eerste ondergeteekende, aan de Haar
lemmerstraat 237
»dat zij reeds lang waren overeengekomen aan Uw College
het verzoek te richten tot verkrijging van eene gelegenheid
op de terreinen van het Openbaar Slachthuis, tot stalling
van daar aangevoerde levende Paarden, met plaats voor min
stens twintig stuks, doch dat dit plan steeds afstuitte op de
tegenwerking van 2 hunner collega's, door wie dit verzoek
dan ook niet is onderteekend"
dat het onderteekenaren voorkomt, het voor hen belang
rijk zou zijn indien door Uw College, na ingewonnen advies
aan hunne wensch werd voldaan en de regeling der kosten,
door hen daarvoor te betalen, zoo mildelijk mogelijk worden
gesteld.
't welk doende de requestranten
J. Riethoven.
K. F. W. van Luijken.
N°. '215. Leiden, 9 Augustus 1909.
Door B. Neuteboom, koopman alhier, is de wensch te kennen
gegeven het aan de gemeente toebehoorende perceel in de
Dolhuissteeg no. 18 als pakhuis in huur te bekomen, tegen
een jaarlijkschen huurprijs van f 25.—.
Aangezien noch bij ons College, noch bij het Bestuur der
Stedelijke Werkinrichting, tot welks administratie dit perceel
behoort, tegen de inwilliging van het verzoek bezwaar bestaat
en dat de geboden huurprijs van f 25.— ons aannemelijk
voorkomt, geven wij U in overweging aan B. Neuteboom,
koopman alhier, het perceel in de Dolhuissteeg no. 18 voor
den tijd van één jaar te verhuren, tegen een huurprijs van
f 25.per jaar en verder onder de gewone voorwaarde.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.