DONDERDAG 15 JU IJ 1909.» 97 scholen, omtrent de vraag, wat er ter verbetering van het zangonderwijs kan worden gedaan. Wanneer er geklaagd wordt over het slechte zingen op de scholen en de juistheid van die klacht door de hoofden van scholen wordt erkend, is er een eenvoudige weg om tot verbetering te geraken, welke op alle scholen zooveel mogelijk wordt gevolgd Wat is het geval Het onderwijs in het zingen mag volgens de wet, wat de examen-eischen betreft,eenigszinsstiefmoederlijk zijn bedeeld, in het algemeen wordt degelijk onderwijs gegeven in de zangkunst aan de verschillende kweek- en normaal scholen, zoodat de onderwijzers, die aanleg voor zang hebben, practisch goed onderlegd op de school komen. Een deel van de onderwijzers echter heeft geen aanleg, een ander deel geen liefhebberij voor zang en bij die beide categoriën kan het zangonderwijs niet veel beteekenen, maar om daarin te voorzien heeft in de meeste scholen verwisseling van onderwijzers plaats. Men moet wel eens een klein weinigje schikken. Diezelfde "schikking ziet men bil het onderwijs in de gymnastiek, want de verschillende klassen móeten voor dat onderwijs van één lokaal gebruik maken en zij moeten dat doen op verschillende uren. Zoo kan ook ten opzichte van het zangqnderwijs een schikking plaats hebben en op die manier ieder klasse op een flinke hoogte worden gebracht. Er wordt voorgesteld liefhebberijcursussen in te richten, zoogenaamd voor één jaar, welke de gemeente op ƒ225 zullen komen te staan. De bedoeling is den leerlingen-onderwijzers daar theoretisch en practisch onderricht in het zingen te geven, maar of dat veel nut voor de school zal afwerpen, betwijfel ik. Zij, die liefhebberij voor het zingen hebben, kunnen door een verschikking van den rooster van lesuren het zangonderwijs wel tot zijn recht doen komen Ik heb dat in mijn tijd wel gezien. Ik heb over dit 'voorstel van Burge meester en Wethouders met de hoofden van scholen ge sproken en aan dezen gevraagd, of de tegenwoordige onder wijzers een ander soort menschèn zijn dan de vroegere waren. Ik vroeg ook, of er thans geen schikking kon plaats hebben otn het zangonderwijs behoorlijk tot zijn recht te doen komen. Zij vonden het ook mal, want zij zeiden: wanneer er soms klachten mochten inkomen, dat hier of daar het reken onderwijs wat minder was, zou een liefhebberijcursus opge richt moeten worden om de heeren en dames wat van de praktijk van het rekenen te leeren. Ik beschouw dus dit geheele voorstel als totaal overbodig. En wat de uitwerking van het voorstel betreft, hebben wij gelezen, dat zich hebben opgegeven 68 liefhebbers. Ik heb onderzocht wie zich hebben opgegeven, en natuurlijk die er geen aanleg en liefhebberij voor hebben, hebben zich niet opgegeven; alleen degenen die eenige liefhebberij voor den zang hebben, hebben zich aange meld. De onderwijzers, die dus al geschikt zijn om het onderwijs in den zang op school te leiden, krijgen er nog onderricht bij en daarmede loopt het af. Ik heb gezien, dat er cursussen worden gevormd van 10, maar nu hebben zich 68 opgegeven, en nu zouden volgens het voorstel dit jaar precies 60 kunnen deelnemen aan de cursussen en zouden er dus 8 overblijven voor het volgende jaar. Als het nu wel doorgaat, zou het toch belachelijk zijn, als voor die 8 de cursus het volgende jaar voortgezet zou moeten worden; ik zou dus wenschen dat het zoo werd geschikt, dat alle 68 de cursussen zouden kunnen volgen. Het is toch absoluut niet noodzakelijk, dat na afloop van dit jaar er het volgende jaar weer nieuwen bijkomen. Ik zou zeggen: wanneer een dergelijke proef om de 5 of 10 jaar wordt gehouden is het genoeg, want zulk een sterke mutatie is er niet onder het onderwijzerspersoneel. Maar afgezien van dit alles acht ik het voorstel totaal overbodig. De onderwijzers krijgen eenig onderricht in den zang en daarmede houdt het op. Ten opzichte van den zang zijn echter wel degelijk maat regelen,te nemen, die de gemeentekas niets kosten. Er kan b.v. een soort opperopleiding gegeven worden, zoodat op de ver schillende scholen dezelfde liederen, vooral vaderlandsche liederen, geleerd worden, die geschikt zijn om in het openbaar gezongen te worden. Ik heb gehoord, dat bij het heengaan van de leerlingen op verschillende scholen een zangboekje medegegeven wordt. Wanneer het onderwijs in die richting geleid wordt, dat de leerlingen als zij van de scholen af gaan een goede dosis liederen kennen, die bij verschillende gelegen heden dienst kunnen doen, geloof ik, dat dit van meer nut is, dan wanneer zij voor de lagere school een soort zang onderwijs voorbereiden, dat voor een groot gedeelte van de leerlingen van geen 'waarde is. De heer Roem. M, d. V. Ik heb met belangstelling gehoord wat de heer Vergouwen heeft gezegd en ben het in vele opzichten met hem eens. Maar ik kom tot een andere conclusie. De heer Vergouwen heeft gezegd, dat vele onderwijzers geen aanleg hebben om te zingen. Nu is dit naar ik meen een gebied, waarop de heer Vergouwen, en'ik beide even weinig thuis zijn. Mij is dezer dagen juist opgevallen, toen ik kin deren hoorde zingen, welk een slecht gekozen liedjes zij zongen ik wil niet zeggen wat den inhoud betreft, maar er zat totaal geen muziek in. Ik wou dat ik ze kon voorzingen, maar het was mij of ik een antwoord kreeg op de ergernis die ik had toen ik de stukken kreeg en dacht: wat zal dat een goede uitwerking door den tijd krijgen. Nu zegt de heer Vergouwen, dat op de kweek- en.normaal- scholen onderwijs in het zingen wordt gegeven; maar ik meen, dat onderwijzers.en onderwijzeressen op 16 tot 18-jarigen leeftijd, wanneer zij examen kunnen doen, nog niet ten volle ont vankelijk zijn voor muziekonderwijs. Ik stel mij voor, dat wanneer die onderwijzers en onderwijzeressen een cursus in het zingen doorloopen, al kunnen zij dan ook niet zingen, tenminste besprekingen kunnen houden over de keuze der liederen. Ik heb weieens hooreu zeggen, dat, enkele personen uitgezonderd, iedereen kan zingen, zelfs de mensehen, die oogenschijnlijk niet den minsten aanleg hebben. Als men hoort, opwelke manier iemand, die volgens de regelen der wetenschap onderwijs in het zingen geeft, uit zijn leerlingen een stem weet te krijgen, dan staat men verstomd. De heeren lachen, maai' het is zoo. Ik heb gehoord van iemand, die geen stem had, dat hij door een wetenschap pelijke opleiding een zeer goed gevormde stem heeft gekregen. Dat is ook mogelijk bij de onderwijzers en de onderwijzeressen, als zij door een bekwaam deskundige worden geleid. Men mag verwachten, dat zij onder de uitstekende leiding van mej. van Kaathoven gevoel zullen krijgen voor een goed lied. De Voorzitter. De heer Vergouwen heeft de opmerking gemaakt, dat dit voorstel van Burgemeester en Wethouders niet tot het beoogde doel zal - leiden. Ik wijs er op, dat Burgemeester en Wethouders op het advies van de- School commissie 'zijn afgegaan. Deze heeft het advies van die ver- eeniging met dien schoonklinkenden naam, n.l.-»Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering van het Schoonheidsbeginsel in het Onderwijs," in handen gekregen en is tot de conclusie gekomen, dat zooals die vereeniging het beoogde doel wilde bereiken, n. 1. door het oprichten van speciale opleidings cursussen onder leiding van bekwame musici, de zaak te gmotschéeps £ou worden aangepakt. Zij heeft ingezien, dat het met het oog op de beperkte middelen der gemeente ge- wenscht was een oplossing te zoeken, waaraan minder kosten verbonden zouden zijn. De heer Vergouwen zal toegeven, dat het bedrag, be- noodigd voor de uitvoering van den thans voorgestelden maatregel, geen hoog bedrag is. Indien men met een uitgave van f 225 kan bereiken, dat het onderwijs in het zingen verbeterd wordt, mag men niet zeggen, dat dat geld verkeerd besteed wordt. De grief bij de rekwestreerende vereeniging schijnt te zijn, dat de onderwijzers en onderwijzeressen te weinig geschoold zijrl in het onderwijs in het zingen en om hierin te voorzien kan volgens de Schoolcommissie ook dienen het houden van een cursus gelijk wij hier op het oog hebben. Het komt mij ratiqneel voor het personeel der lagere scholen in de gelegenheid te stellen zulk een eursus te volgen, opdat men onderwijskrachten krijge, die op het gebied van het zangonderwijs geschoold zijri. Ik ben het niet met den heer Roem eens, dat het voldoende is, indien de onderwijzers en onderwijzeressen in staat zijn goede liederen uit te zoeken. Men moet ook personeel hebben,, dat in staat is de liederen goed te doen zingen. Het komt Burgemeester en Wethouders in aansluiting aan het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie voor, dat het de goedkoopste oplossing is om zulk een cursus- in het leven te roepen bij wijze van proef en voor één jaar. Blijkt na het eerste jaar, dat de uitkomsten niet aan de verwachtingen hebben beantwoord, dan kan vaq verdere doorvoering van den maatregel worden afgezien. Zoo grootscheeps als de adresseerende vereeniging het wil doen, zal toch ook de heer Vergouwen de zaak wel niet willen aanvatten. De heer Pera.. Naar aanleiding van de bestrijding, welke dit voorstel van de zijde van den heer Vergouwen onder vindt, wil ik even doen opmerken, dat naar mijn meening die geachte spreker niet de geschikte persoon is om over deze zaak te oordeelen en wel om deze reden, dat wij in hem hebben een hoog dichterlijk-musicaal persoon. Als men eenmaal op het gebied van den zang veel gedaan, veel onderzocht en veel studie gemaakt heeft, ziet men menig' keer óver het hoofd de lieden, die op dit gebied nooit eenig idee hebben gehad. Men moet de school doorgaan, men moet hooren, hoe er gezongen wordt en zien, hoe de zaak geleid wordt! Men komt dan voor de meest primitieve din gen te staan, zoodat men zich afvraagt, hoe het mogelijk is, dat iemand niét voelt, ziet of begrijpt, dat dat geen zingen is, dat dat geen voorgaan, geen leiding geven aan de kinderen is, dat dat niét in overeenstemming met den aard van het zingen is. Er is juist vanwege de hoofden zooveel mogelijk invloed op uitgeoefend, dat die onderwijzers van deze lessen gebruik zullen maken, die er feitelijk behoefte aan hebben. De heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 11