GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 79 IITCI£KOME^ STUKKEN. N°. 165. Leiden. 15 Juni 1909. Wij hebben de eer U hierbij de volgende aanbevelingslijst aan te bieden, ter voorziening in de vacature van leerares in de geschiedenis en aardrijkskunde aan de Hoogere Burger school voor Meisjes: 1°. Mej. M. M. JUNGIUS, leerares aan eene school voor meer uitgebreid lager onderwijs, te Middelburg; 2°. Mej. C LIGTENBERG, doctoranda in de Nederl. Letteren aan de Universiteit te Utrecht. Wij doen u hierbij opmerken, dat Mej. Ligtenberg nog geen ervaring heeft op het gebied van onderwijs-geven. Het is daarom wenschelijk om voor het geval zij benoemd mocht worden, tevens te bepalen dat de benoeming voorloopiggeschiedt voor den tijd van één jaar. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage liggende adviezen van de Commissie van Toezicht en van den inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, geven wij u dus thans in over- weging tot de benoeming over te gaan, met de bepaling, dat indien de tweede aanbevolene mocht worden benoemd, de benoeming zal geacht worden te zijn geschied voor den tijd van één jaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 166. Lelden, 15 Juni 1909 Gelijk u bekend is, moet nog steeds voorden voorzien in de beide vacatures in de Commissie van beheer over de gestichten »Endegeest" en Rhijngeest", ontstaan doordien de heeren Mr. E. de Vries en J. Korevaar hun mandaat als lid dier commissie hebben neergelegd. Die voorziening ondervond eenige vertraging, doordien zoowel door de commissie zelve, als later door ons college, herhaalde pogingen zijn aangewend om de genoemde heeren te bewegen alsnog op het door hen genomen besluit terug te komen. Zeer tot ons leedwezen echter hebben die pogiugen niet het gewenschte resultaat gehad en zoo zal dus thans in het genomen besluit, hoe noode ook, moeten worden berust. Mitsdien geven wij U in overweging tot de benoeming van twee nieuwe leden der commissie over te gaan, waarvoor wij U, overeenkomstig art. 4 der desbetreffende verordening, na raadpleging der commissie, de. beide volgende aanbevelingen aanbieden Vacature Mr. de Vries.) 1°. Mr. A. VAN DER ELST; 2°. Mr. A. J. FOKKER. Vacature Korevaar.) lü. J. ROEM; 2°. J. HARTE VELT Azn. Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden. N°. 167. Leiden, 15 Juni 1909. In de raadszitting van 25 Juni 1908 werd besloten voor het jagen op de vroon wateren voor het jachtseizoen 1908—1909 permissiën uit te reiken tegen betaling van ƒ12.per stuk. Aangezien de afzonderlijke jachten op waterwild gewoonlijk in de maand Juli geopend worden, geven wij Uwe Ver gadering in overweging ons ook weder dit jaar te machtigen om voor het seizoen 19091910 permissiën uit te reiken voor het jagen op waterwild op de vroonwateren, tegen betaling van 12.per stuk. In 1908 werden 18 permissiën uitgereikt, alzoo tot een bedrag van» 216. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 168. Leiden, 15 Juni 1909. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van den heer C. van der Jagt, om ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer- plaatsvervangend hoofd aan de openbare lagere school 3e klasse No. 2 alhier, en hem dat ontslag eervol te verleenen, met ingang van 1 October 19Ö9. Het ter zake door het Hoofd der school uitgebracht advies wordt hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 12 Juni 1909. In beleefd antwoord op Uw apostille van 11 dezer N°. 10/316 heb ik de eer U mede te deelen, dat mijnerzijds volstrekt geen bezwaar bestaat, den Heer C. van der Jagt, plaatsver vangend hoofd der O. L. School 3e klasse No. 2, die, hoewel nog ten volle voor zijn taak berekend en die nog met veel lust en ijver vervullend, wegens gevorderden leeftijd zijn rechten op pensioen wenscht te doen gelden, het door hem gevraagde eervol ontslag, tegen 1 October a.s. te verleenen. Het Hoofd der O. L. School 3e klasse No. 2. M. van Wamelen. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Cornelis vati der Jagt, onderwijzer (plaatsvervangend hoofd) aan de openbare school der 3de klasse ner 2 alhier, dat hij voornemens is wegens meer gevorderden leeftijd (67 jaar) en langdurigen diensttijd (48 jaar) zijn pensioen aan te vragen, redepen, waarom hij U beleefd verzoekt, hem met 1 October a.s. uit bovengenoemde betrekking eervol te willen ontslaan. Hetwelk doende, de onderwijzer voornoemd C. v. d. Jagt. Leiden, 10 Juni 1909. N°. 169. Leiden, 18 Juni 1909. Bij Raadsbesluit van 22 October 1908 werd aan Mej. Maclaine Pont met ingang van denzelfden dag eervol ontslag verleend als hoofd der Meisjesschool le klasse, nadat zij reeds van het begin van den cursus wegens ongesteldheid hare werkzaamheden niet had kunnen vervullen. Van 25 Augustus 1908 af tot 10 Juni 1.1., toen Mej. Bruintjes in dienst trad, is dus hare betrekking waargenomen door het plaatsvervangend- hoofd Mej. van 't Haaff, die zich op uitnemende wijze van die taak heeft gekweten. Het komt ons daarom voor dat er alleszins reden bestaat om Mej. van 't Haaff, evenals vroeger bij dergelijke gelegen heden geschiedde, voor de door haar bewezen buitengewone diensten te beloonen, door haar over den tijd dat de vacature van hoofd der school bestond, d. i. dus van 22 October 1908 tot 10 Juni j.l., met aftrek van de vacanties, de bezoldiging van het hoofd der school toe te kennen. In ronde som bedraagt het verschil tusschen haar eigen wedde en de bezoldiging van het hoofd over dien tijd, ƒ600.—. Mitsdien geven wij U in overweging aan Mej. van 't Haalf ter belooning van de door haar als onderwijzeres-plaats vervangend hoofd bewezen buitengewone diensten, een grati ficatie voor eens toe te kennen, ten bedrage van ƒ600. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 170. Leiden, 18 Juni 1909. Bij Raadsbesluit van 20 Juni 1901 werd de bezoldiging van den keurmeester bij den keuringsdienst van eet- en drink waren bepaald op ƒ1000.met 2 driejaarlijksche verhoogingen van 100.terwijl bij Raadsbesluit van 30 December 1903 de bezoldiging van den adjunct-keurmeester werd vastgesteld op f 800.—, zonder dat aan die wedde eenige verhooging ver bonden werd. Het komt daarom den Directeur van den keuringsdienst voor, dat er alleszins reden bestaat om ook voor laatstbedoelden ambtenaar het uitzicht te openen, om na eenige jaren dienst verhooging van wedde te erlangen. Immers, doet men dit niet, dan is het gevaar groot, dat werkelijk goede ambtenaren, juist wanneer zij zich behoorlijk in hun taak hebben ingewerkt, weder naar een andere betrekking uitzien, waar de vooruit zichten gunstiger zijn. Trouwens ook afgescheiden daarvan, mag een eenigszins hoogere bezoldiging van het ambt van adjunct-keurmeester niet onbillijk worden geacht. Keurmeester en adjunct-keur-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 1