DONDERDAG 3 JUNI 1909.
75
De oorzitter. Er zijn een paar opmerkingen gemaakt die
mij persoonlijk betreffen. Zoo heeft de heer Sijtsma mijne houding
besproken bij het voorstel van den heer Juta ten aanzien
van de ƒ5000. Wat de heer Korevaar echter heeft opgemerkt,
weerlegt de heer Sijtsma geheel. Ik ben geheel consequent
wanneer ik mij vereenig met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, want commissarissen stellen voor, niet 26000
te rekenen, maar ƒ21000; de ƒ5000 vervallen dus reeds.
Met den heer Korevaar ben ik tegen het voorstel van den
heer Juta geweest. Ik heb den maatregel altijd beschouwd
als iets exceptioneels, en ik meen zeker te weten, dat zeer
vele voorstemmers het ook beschouwd hebben als een nood
toestand. Alles wat toen door mij en anderen is gezegd, stond
in verband met het plan van eene straatbelasting. Nu staan
wij echter op een geheel ander standpunt. Nu kunnen wij
met het oog op een goed beheer zeggen, dat het eerr normale
toestand is, wanneer de Gasfabriek weder gaat aflossen op
den ouden voet, dus weder 5°/0.
De heer Vergouwen. Wat het kasgeld betreft, heeft de
heer Korevaar mij verkeerd begrepen. Ik heb bedoeld dat
het bedrag aan kasgeld van ƒ400.000 mij voldoenden grond
gaf te vermoeden, dat wij binnenkort voor eene leening staan.
Wat de zaak zelf betr eft, de heer Korevaar heeft nu gezegd,
dat wij de «aflossing" van 5°/c moeten behouden om een
appeltje voor den dorst te hebben. Dit laatste is nu het argu
ment, waarom ik zulk een voorstander ben om het besluit
van ver leden jaar te handhaven. Wanneer nu de 5 °/0 aflossing
of eigenlijk belegging weer wordt aangenomen, dan zal er
toch weer een tijd komen, dat dit besluit moet gewijzigd
worden, dan zullen wij denzelfden strijd weer moeten voeren
van verleden jaar. Wanneer de toestand voor de gemeente
voor de volgende jaren een gunstiger aanzien had, dan was
het wat anders; dan zouden wij kunnen zeggen: gebruik de
aflossing maar geheel voor belegging. Nu evenwel de toestand
niet gunstiger maar ongunstiger zal wordesp, nu wij voor-
verschillende groote uitgaven komen te staan, wordt de zaak
anders.' Wanneer de Gasfabriek altijd door meer winst zou
opleveren, zou men er ook anders voor staan. Wanneer de
Gasfabriek volgende jaren ook ƒ21000 meer winst opleverde,
zou ik zeggen: fiat! Maar wie waarborgt ons dit? De kolen-
prijzen zijn nu wat lager geworden, maar die prijzen kunnen
weer gaan stijgen. En moeten wij dan het besluit van verleden
jaar weer gaan te niet doen in het vooruitzicht, dat men er
ten slotte toch weer op moet terugkomen
De heer Korevaar heeft gezegd, dat wij met eene afschrijving
van 2f ®/0 de Gasfabriek op een onsolide basis zetten. Ik geloof
dat er eenige verwarring in het spel is. De Gasfabriek betaalt
5 °/0; WÖ stellen niet voor daaraan te tornen.. Alleen wordt
van die 5 70 2-| °/0 gebruikt voor leeningsdoeleinden en de
andere 2| °/0 komt in mindering van de gewone uitgaven.
Waarop steunt dit? Op het feit dat onze gewone gemeente-
leeningen worden aangegaan voor 40 jaar, terwijl de Gasfabriek
de leeningen van de gemeente aflost in 20 jaar. Toen is er
in de zitting van 29 October gezegd: wanneer de gemeente
in 40 jaar aflost en de Gasfabriek doet het in 20 jaar, dan
kan er 2-|°/0 gebruikt worden voor de gewone uitgaven, terwijl
de andere 2-|70 bestemd blijven voor leeningsdoeleinden. Ik
geef toe, wat de heer Juta toen heeft gezegd, dat men dit niet
bij voortduring kan doen, dat men niet kan komen tot een
aflossing van °f 1 Er moet een grens zijn en die
grens is bepaald bij 2i°/0. Wij behoeven dus niet meer met
nadere voorstellen tot wijziging van dat cijfer te komen, het
blijft 2| 70, een cijfer gebaseerd op de omstandigheid, dat de
gemeente hare leeningen aflost in 40 jaar, terwijl de Gasfabriek
zijn kapitaal teruggeeft in 20 jaar. Wanneer de boekhouding
van de Gasfabriek commercieel was ingericht, dan zouden wij
zien dat in 20 jaar tijd alles was afgeschreven. Het gaat hier
niet om de Gasfabriek, maar om de gemeentekas. De gemeentekas
krijgt ten slotte het geld en met het bedrag van de 2|0/o
kan de hoofdelijke omslag dan worden verlaagd. Dat is niet
het geval wanneer het besluit van verleden jaar wordt in
getrokken.
Het is nu de quaestie, of het bedrag van de geheele aflossing
al of niet zal worden bestemd voor belegging van rentegevend
goed, of voor een deel.
De Voorzitter heeft daarop den 29sten October ook gedoeld,
toen hij zeide: Het resultaat van het voorstel zal zijn, dat
niet zal worden afgelost ongeveer ƒ27000, welk bedrag na
ongeveer 5 jaar zal zijn gestegen tot ƒ135000, welke som wij
dan meer zullen moeten leenen.
De heer Pera. Aanvankelijk had ik wel wat sympathie
voor het denkbeeld van de heeren Sijtsma en Vergouwen,
maar de laatste uitdrukking van den heer Vergouwen, dat
het hier niet gaat om de Gasfabriek maar om de gemeentekas,
heeft mij tot nadenken gebracht. Ik kan mij voorstellen, dat
de heer Korevaar staande aan het hoofd van de exploitatie
van de Gasfabriek, niet in de eerste plaats aan de gemeente
kas denkt, maar wel aan den goeden gang van dat bedrijf.
Het komt er op aan dat de inrichting zoo is, dat het zich
zelf kan blijven handhaven. Nu is het oogenblik gekomen,
dat men staat voor uitgaven waarvoor geen dekking is, dat
er extra kapitaai in zal moeten worden gestoken Het is
geen gezonde gang van zaken van een bedrijf, wanneer er
niet gezorgd wordt voor- een voldoende aflossing. Door een
genoegzame aflossing dient men er voor te zorgen, de noodige
herstelling en vernieuwing te kunnen aanbrengen. Het
voorstel van de heeren Sijtsma en Vergouwen zou te ver
dedigen zijn, wanneer niet was gekomen de mededeeling
van den .heer Korevaar, dat er vernieuwingen zullen plaats
hebben tot een tamelijk hoog bedrag, waarvoor geen nieuwe
inkomsten zijn. Daarmede moeten wij rekening houden, omdat
anders het bedrijf door te groote schuldenlast zal worden
gedrukt. Ik meen dus het best en voorzichtigst te doen door
mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, maar ik herhaal, dat ik dit doe op grond van de
mededeeling van den heer Korevaar, dat binnenkort de zoo
pas genoemde belangrijke uitgaven ten behoeve van het bedrijf
moeten plaats hebben, die leeningen zullen vorderen, waar
van weer interest moet betaald en aflossing moet geschieden.
De heer Rejmeringer. Naar aanleiding van het betoog van den
heer Vergouwen zou ik tot eene andere conclusie komen. Wan
neer men goede jaren heeft, moet men ook goed afschrijven.
Wanneer men dit niet doet en er komen kwade jaren, dan moet
het percentage van de Inkomstenbelasting worden verhoogd.
Nu kan eene goede aflossing plaats hebben, omdat de winst
groot is. Dat is een besparing voor den tijd, da't de inkomsten
van de Gasfabriek lager zullen zijn.
De .heer Korevaar. M. d. V. Nog een enkel woord in ver
band met hetgeen de heer Vergouwen heeft gezegd over de
commercieele boekhouding. Wanneer er een commerciëele
boekhouding was, dan zou het duidelijk blijken, dat de rede
neering van den heer Vergouwen niet opgaat. De heer Ver
gouwen toch zegt, dat het geheel bij het oude blijft, geheel
het zelfde: 21/a% zullen voor aflossing worden bestemd en
272% komen in de gewone inkomsten. Voor mij is dat niet
precies het zelfde. Wanneer er een commercieele boekhouding
bestond, dan zou het dadelijk blijken, dat er een groot ver
schil is, want 272% aflossing is beslist te weinig voor eene
inrichting als een Gasfabriek, daardoor wordt het kapitaal
van de fabriek onevenredig groot. En als zoodanig blijf ik
voor de Gasfabriek zelve den maatregel altijd veroordeelen.
Nu heeft de heer Vergouwen ook ter sprake gebracht de
wijze waarop de gemeente hare aflossingen doet. Ik zal mij
op dat terrein niet ver begeven, want dat heeft met de vraag
waarom het hier gaat niets te maken. Maar de gemeente lost
dubbel af; zij ontvangt van de verschillende instellingen de
aflossingen, maar in plaats van dit aan de obligatiehouders te
geven voor vermindering der schuld, zet zij die gelden op
het grootboek, en wanneer er moet worden afgelost aan de
obligatiehouders, betaalt de gemeente dit uit de Inkomsten
belasting. Ik vind dat heel mooi zoolang men het doen kan.
Maar de heer Vergouwen vergeet, dat het aflossings-percentage
van de Gasfabriek en dat van de gemeente afhankelijk is
van verschillende factoren. De gemeente moet weten wat zij
doet tegenover hare schuldeischers, maar zij mag niet eene
inrichting, die een financieel voordeel voor de gemeente is,
uitzuigen, door het fundament te ondergraven en de geheele
instelling op' losse schoeven te zetten, door te weinig te doen
aflossen, zoodat zij als het ware begraven wordt onder het
kapitaal.
Nu heeft de heer Vergouwen ook gezegd, dat wanneer de
nood aan den man komt, men later weder op dezelfde wijze
zou te werk gaan. Maar wij kunnen die verlaging van afschrij
ving niet blijven doorvoeren, want dan zou tenslotte de
aflossing gebracht worden op 1%, waardoor het bedrijf over
belast zou worden met kapitaal.
De héér Sijtsma. Wij zijn door de algemeene finaucieele
beschouwingen, waarin de heeren Vergouwen en Korevaar zich
hebben begeven, wel eenigszins van de zaak afgedwaald. Ik
wensch daarop nu weder terug te komen.
De heer Reimeringer heeft gezegd, dat hij verleden jaar
noode aan het voorstel zijn stem heeft gegeven en nu hooren
wij van 'den heer Korevaar, dat er weer groote uitgaven in
het vooruitzicht zijn. Nu stond de heer Juta toch bekend als
een voorzichtig financier. Wij mogen dus veilig aannemen,
dat hij zijn voorstel niet heeft gedaan denkende: dan zijn
wij er voor dit jaar mede af. De heeren Korevaar en Reime
ringer zeggen nu: als de nood aan den man komt, kunnen
wij altijd weder op dezelfde wijze handelen. Nu moge de
noodtoestand vari verleden jaar dit jaar niet bestaan, wie
waarborgt ons dat dit het volgende jaar nog zoo zal zijn, en
wanneer wij de oude wijze van aflossing gaan herstellen, dan
komen wij weer voor de zelfde moeielijkheid.
De heer Korevaar heeft allerlei berekeningen gemaakt over
den duur van gebouwen en toestellen, maar als voorwerpen