DONDERDAG 3 JUNI 1909. 73 XIV. Verzoek van C. Immerzeel ter bekoming in eigendom van een gedeelte berm langs de Haarlemmertrekvaart onder Noord wij kerhout. (Zie Ing. St. No. 143). De heer Reimeringer. M d. V. De Commissie van Financiën zou gaarne dit punt aangehouden zien. Zij zou gaarne eerst een totaal overzicht hebben van de grootte van den berm, wat er van verkocht is en wat er nog van overschiet. De Commissie heeft in deze zaak nog geen rapport kunnen uitbrengen. De Voorzitter. Er bestaat geen bezwaar om aan het ver zoek van de Commissie van Financiën te voldoen, als de Commissie dan slechts in concreten vorm aan Burgemeester en Wethouders wil opgeven, welke gegevens zij verlangt dan kan aan de ambtenaren opdracht worden gegeven die gegevens te verzamelen. Dit punt wordt dus voorloopig van de agenda afgevoerd. XV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve vau de aansluiting van het koffiehuis »de Burcht" en van de Graan beurs aan de Electrische Centrale. (Zie Ing. St. n°. 141). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XVI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de verbetering van de vette-varkensmarkt. (Zie Ing. St. n°. 139). De heer Pera. De indruk dien ik van den voorgestelden bouw gekregen heb is van dien aard, dat het bij mij aan twijfel onderhevig is, ol op deze wijze wel het voordeeligst zal worden gewerkt. Het komt mij voor, dat het beter is nu al dadelijk wat meer uit te geven, teneinde de inrichting wat grooter te maken, dan dat men later daartoe gedrongen wordt. Ik doe nu geen voorstel, het is alleen maar een vraag, er is altijd eene neiging om dergelijke inrichtingen te klein te te maken. Dan moet er later worden bijgebouwd; dat kost altijd dubbel geld. De heer Eerstens. Er is reeds voorzien in het geval, dat later uitbreiding noodig zou kunnen zijn. Het gebouwtje zal zoo worden ingericht, dat een tweede weegschaal, zoo noodig, daarin kan worden ondergebracht. Uit dê teekening blijkt, dat er nu ook nog wat ruimte voor meerdere hokken overblijft, die later kan benut worden. De heer Pera. Ik zou toch ernstig in overweging willen geven om de zaak nog eens goed na te gaan. De heer Eerstens zegt wel, dat er voor een tweede weegschaal nog genoeg ruimte is, maar bij uitbreiding van eenig belang is er altijd gebrek aan ruimte en wanneer men het ineens goed ruim aanlegt, dan komt het veel voordeeliger uit, dan wanneer men later moet bijbouwen. De heer Eerstens. Het voorstel van de Commissie van het marktwezen aan Burgemeester en Wethouders, om den Raad in overweging te geven tot het bouwen van een weegloods e. a. te besluiten, is gedaan, natuurlijk, na eerst het advies van den Marktmeester en van de Commissie van Fabricage te hebben ingewonnen, die beide dus hun licht in deze zaak hebben doen schijnen. En nu gaat het toch niet aan om zonder nadere motiveering, alleen op voorstel van een lid van den Raad de zaak uit te stellen, om eene door hem wensche- lijk geachte uitbreiding nader in overweging te nemen. Ik zou den Raad dus in overweging geven om thans het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De Voorzitter. Ik geloof ook niet, dat de heer Pera dit punt wenscht aan te houdenhij geeft alleen in overweging om nog eens nader te onderzoeken, of het gebouwtje niet op grooter schaal kan worden ingericht. De heer EorevAar. M. d. V. Het is in al dergelijke ge vallen altijd moeielijk om vooruit te zeggen, of binnen korter óf langer tijd uitbreiding al of niet noodig zal zijn en niet minder den omvang van die uitbreiding. Dit blijkt wel uit de geschiedenis van de vette-varkensmarkt. Een half jaar nadat tot de instelling daarvan was besloten, was zij al teniet ge gaan. Een half jaar later is het nog eens beproefd en toen met succes, zij is toen steeds vooruit gegaan. Daarop is weer een tijdperk van minderen bloei gevolgd en nu gaat het weer vooruit. Dat is wel een bewijs hoe wisselvallig zoo iets is. Toch is bij de voorgestelde uitbreiding reeds eenigszins in den geest van den heer Pera gehandeld, want er is in het plan opgenomen een gelegenheid om een tweede weegschaal te kunnen opstellen. Bij latere uitbreiding kan de overdekking worden uitgebreid, en een tweede weegschaal worden aange bracht, zonder af te breken, wat nu voorgesteld wordt te maken. De heer' Pera. Wat de Voorzitter daarstraks opmerkte is geheel juist. Ik wensch mij niet tegen het voorstel te ver zetten, ik beveel alleen mijn denkbeeld in overweging aan. Het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Verordening, houdende wijziging van art. 12 der ver ordening van 6 Juli 1899, op wegen, lanen, straten, enz. en wateringen en slooten. (Zie Ing. St. No. 144). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast gesteld. XVIII. Hernieuwde vaststelling van de verordening op den invoer, het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 36 en 146). De Voorzitter. De verordening in haar geheel zal opnieuw moeten worden vastgesteld, want de rechtspraak heeft uitge maakt, dat eene verordening niet op twee verschillende datums mag worden vastgesteld. Ik stel dus voor de wijzigingen in art. 2 en in art. 6 goed te keuren en in dien zin de'verordening vast te stellen. Artikel 1, het gewijzigd artikel 2, de artikelen 3 tot en met 5, het gewijzigde artikel 6 en de artikelen 7 tot en met 42 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De verordening in haar geheel wordt daarop zonder hoof delijke stemming vastgesteld. XIX. Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1909. (Zie Ing. St. N°. 148) De Voorzitter. Er is een lid die mij gevraagd heeft om een paar aanslagen ter sprake te mogen brengen. Ik heb toen opgemerkt, dat het bij bespreking van aanslagen de ge woonte is, dat men enkele dagen tevoren van zijn voornemen aan Burgemeester en Wethouders kennis geeft, opdat de Wethouder van Financiën in staat zij om te kunnen ant woorden. Nu het verzoek echter is gedaan, zal in geheime zitting het antwoord worden gegeven. De heer Sijtsma. Naar aanleiding van het rapport, dat bij. het kohier gevoegd is, zou ik nog wel het een en ander willen zeggen. Het heeft mij tot op zekere hoogte verheugd, dat de winst van de Gasfabriek zooveel hooger is, waardoor het percentage van den hoofdelijken omslag belangrijk zou kunnen dalen. Wanneer wij echter nagaan op welke wijze de verhooging van den gasprijs is tot stand gekomen, komt de vraag bij mij op, of het nu ook niet onze plicht is de gasprijs weer te verlagen. Indertijd is de verhooging van den gasprijs aange nomen, omdat de kolenprijzen zoo in de hoogte waren gegaan, en heeft men daaraan uitdrukkelijk een tijdelijk karakter willen geven. Nu het evenwel blijkt, dat de grootere winst is ontstaan, doordat de kolenprijzen weer zijn gedaald, zou er ook alle reden zijn om den gasprijs weer te verlagen. Ik zou daaromtrent nu geen voorstel willen doen, maar alleen willen vragen, of nu wij op deze wijze eene hoogere; bate ver krijgen, het nu dadelijk zaak is om over te gaan tot, intrekking van het voorstel indertijd door de heeren Xuta, Bots en Mulder ingediend om niet meer uit de winst van de Gasfabriek af te lossen 5 doch slechts 2| en de andere 2| ten goede te doen komen aan vermindering van den hoofdelijken omslag. Dit voorstel is indertijd door den heer Juta met zooveel kracht verdedigd, dat het met 18 tegen 9 stemmen is aangenomen. Ik heb de discussie daarover nog eens nagelezen en het komt mij voor, dat het ntt wel wat heel royaal is, om nu wij door lagere kolenprijzen ƒ21600 meer krijgen, te zeggen: daar zullen wij nu maar weef afstand van doen, nu zullen wij tóch de 5% blijven aflossen. De Voorzitter. Zouden wij nu niet eerst de vergadering schorsen? Van de bespreking in besloten vergadering kan toch afhangen het bedrag van hét kohier; maar misschien zal dit toch niet van zoo grooten invloed zijn op het bedrag van het kohier, en kan de heer Sijtsma nu wel eerst zéggen wat hij te zeggen heeft. De heer Sijtsma. Dan zou ik willen beginnen met te her halen wat de heer Juta indertijd heeft gezegd ten aanzien van de f 5000 die strekken tot jaarlijksche vermindering van het oorspronkelijk in de Gasfabriek belegd kapitaal, nl. dat dit kapitaal sedert lang is afgelost, zoodat voor die aflossing van de f 5000 geen reden meer bestaat, dat geld kunnen wij alvast houden, zooals Burgemeester en Wethouders terecht inzien. Indertijd is ook door u, mijnheer de Voorzitter, gezegd, dat daartegen bij u geen bezwaar bestond. Wat de andere f 21000

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 5