70
DONDERDAG
3 JUNI 1909.
10°. Verzoek van W. F. N. Koster, eervol ontslagen concierge
aan dh Hoogere Burgerschool voor Jongens, om in het genot
te worden gesteld van het volle pensioen of van eene per-
soneele toelage.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan Heeren Leden der Gemeenteraad
van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen., de onder-
geteekende, W. F. N. Koster, eervol ontslagen Concierge aan
de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden, dat hem
bij missieve van Burgemeester en Wethouders in dato 18 Mei
is toegekend een pensioen van f 298zijnde het bedrag
overeenkomstig zijne dienstjaren, dat hij echter in verband
met het door de Heeren Doctoren Bruining en de Bruïnè
Groeneveldt afgegeven rapport, hetwelk in handen van
Burgemeester en Wethouders berust, eerbiedig verzoekt alsnog
terug te komen op het door Burgemeester en Wethouders
vastgesteld pensioen en dit te verleenen met inachtneming
der bepaling in en door den dienst verkregen of hem een
extra personeele toelage boven het door Burgemeester en
Wethouders vastgestelde pensioen te verleenen.
Hetwelk doende met de meeste hoogachting
HEd. dw dienaar
W. F. N. Koster,
eervol ontslagen Concierge der H. B. School voor Jongens.
Leiden 2 Juni 1909.
Al deze verzoeken worden gesteld in handen van Burg.
en Weth.
11° Adres van het College van Opperbrandmeesters, Brand
meesters en Adjunct-Brandmeesters der Leidsche vrijwillige
Brandweer in zake de toelichting door den Commandant der
Brandweer gegeven op zijn voorstel tot wijziging der ver
ordening op de Brandweer.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen
'tCollege Opperbrandmeesters, Brandmeesters en Adjunct
brandmeesters vormende 't kader der Leidsche vrijwillige
Brandweer,
Dat zij zich ten zeerste gegriefd gevoelen door de toelichting
die de Commandant der Brandweer heeft gegeven op zijn
voorstel tot wijziging der verordening op den Brandweer, en
dat meer in 't bijzonder wat betreft de benoeming van Opper
brandmeesters, Brandmeesters en adjunct-brandmeesters, waar
deze, blijkens een door hem aan een Commissie, uit de Opper
brandmeesters, verstrekt uittreksel uit zijn rapport aan Burge
meester en Wethouders, «ten aanzien der werkbazen heeft
durven schrijven:
«Evenals bij Opperbrandmeesters worden niet meer bij
voorkeur werkbazen voorgesteld, als 't meest gewenschte
materiaal waaruit kaderleden voor de spuiten te recruteeren,
dat soort bazen heeft feitelijk indirect belang bij een brand,
hoe meer er verbrandt, hoe meer er gebouwd of hersteld moet
worden."
Dat zij deze uiting der Commandant een beleediging achten,
zoo voor hare leden elk in 't bijzonder, die bazen in eenig vak
zijn, als voor 't geheele Corps, dat steeds zonder noemens
waardige belooning, bereidwillig zijn diensten aan de Gemeente
heeft bewezen.
dat het hun College leed heeft gedaan dat de Gemeenteraad
bij de behandeling dezer zaak, zijn afkeuring hierover niet heeft
uitgesproken, en zelfs niet zijdelings Opperbrandmeesters,
Brandmeesters en Adjunct-brandmeesters in hun eer heeft
hersteld.
dat zij evenwel hopen dat uw Raad zijn vertrouwen in hun
corps zal willen uitspreken, hetwelk hun een spoorslag zoude
zijn om door te 'gaan op den weg. dien zij steeds hebben
bewandeld, en die slechts hun plichtgevoel hun heeft voor
geschreven, waartoe zij zich veroorloven, bij deze tot uwen
Raad het eerbiedig verzoek te richten.
Jac. J. P. de Graaf, Voorzitter.
(Volgen de namen van nog 45 adressanten.)
Leiden, 29 Mei 1909.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders achten het
wenschelijk dit punt dadelijk te behandelen. Conflicten tusschen
ambtenaren in een tak van dienst moeten niet worden besten
digd wanneer deze ontstaan, moeten zij zoo spoedig mogelijk uit
den weg worden geruimd. Daarom zouden wij er de voorkeur
aan geven, dat dadelijk een antwoord aan het college van
Brandmeesters wordt opgesteld, dat hen, zoo ik verwacht,
zal bevredigen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Uw voorstel valt ons wel wat
rauw op het lijf; ik zou liever wenschen, dat het adres werd
gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-
advies. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders er eens
over denken en wij ook.
De Voorzitter. Wij vinden het, niet wenschelijk deze
quaestie slepende te houden. Wij zijn volkomen gereed met
ons praeadvies en wanneer de Raad zal gehoord hebben, wat
wij willen antwoorden, dan zal hij, geloof ik, wel medegaan
met ons voorstel.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik stel toch voor om de zaak
aan te houden. Ik doe dit ook omdat de Raad op dit oogenblik
zeer onvolledig is, ook omdat een van de leden, die nu afwezig
is, door deri Commandant van de Brandweer, bij gelegenheid
dat de Brandmeesters den Commandant, een bezoek hebben
gebracht, eigenlijk beleedigd is. Er zijn door den Commandant,
wanneer men althans de Brandmeesters gelooven mag, ten
opzichte van een paar raadsleden uitdrukkingen gebezigd, die
niet door den beugel kunnen. Nu is het een veel betere wijze
om de zaak te behandelen, dit te doen wanneer het bedoelde
raadslid daarbij tegenwoordig is.
De Voorzitter. Ik twijfel niet, of wanneer het raadslid,
dat zich gekwetst gevoelt, het antwoord van Burgemeester
en Wethouders hoort,, hij zich daarmede volkomen kan ver
eenigen. Het is dunkt mij niet in het belang van de gemeente
om een twist of verschil van meening in den boezem van een
college gerezen, langer te doen duren dan strikt noodzakelijk is.
De heer Fockema Andreae. Ik zou den heer Sijtsma wel
in overweging willen geven zijn voorstel op dit oogenblik in
te trekken. Laten wij eerst hooren het voorstel van Burge
meester en Wethouders, wanneer de heer Sijtsma dan nog
meent dat de zaak niet rijp is voor behandeling, kan hij
altijd nog voorstellen de behandeling uit te "stellen.
De heer Sijtsma. Ik wil dan wel eerst het voorstel van
Burgemeester en Wethouders hooren en trek dus voorloopig
mijn voorstel om deze zaak aan te houden in.
De Voorzitter. Aangezien de heer Sijtsma zijn voorstel heeft
ingetrokken, is dus goedgevonden dat tot eene dadelijke be
handeling van deze zaak zal worden overgegaan.
De heeren hebben reeds in de courant kunnen lezen het
request van Opperbrandmeesters, Brandmeesters en adjunct-
Brandmeesters, dat thans hier inkwam en waarin zij er tegen
opkomen, dat in de toelichting die de Commandant der
Brandweer heeft gegeven op de wijziging van art. 8 der
verordening op de Brandweer, hij zich heeft uitgelaten, op de
wijze als in het request wordt medegedeeld, n.l.«Evenals bij
opperbrandmeesters worden niet meer bij voorkeur werkbazen
voorgesteld, als 't meest gewenschte materiaal, waaruit kader
leden voor de spuiten te recruteerendat soort bazen heeft
feitelijk indirect belang bij een brand, hoe meer er verbrandt,
hoe meer er gebouwd of hersteld moet wdrden". Nu meent
het personeel van de Brandweer dat in den Raad niet ge
bleken zou zijn, dat men het corps van de Brandmeesters
blijft vertrouwen.
Ik wil dadelijk op den voorgrond stellen, dat bedoelde zinsnede
allerminst door Burgemeester en Wethouders werd goedgekeurd,
speciaal ook niet door mij, die als het Hoofd der Brandweer
mag worden beschouwd. Het is zeer zeker eene onvoorzichtige
uitdrukking, die den Commandant uit de pen is gevloeid.
Maar bij de samenspreking, die ik met den Commandant heb
gehad, heeft hij betuigd, dat het allerminst zijne bedoeling
was eene beleedigende uitdrukking te bezigen, en in een
brief dien ik voor mij heb. herhaalt hij dit uitdrukkelijk. Ik
herhaal, dat de uitdrukking ongelukkig gekozen is. Niet in
het algemeen genomen, want de Commandant legt het zoo
uit, dat uit den aard der zaak branden medebrefigen her
stellingswerken, en dat men dus kan zeggen, dat branden
medewerken om werk te verschaffen, zoodat werkbazen door
branden wat verdienen en dat en dezè toevoeging is te
betreuren het uit dien hoofde minder goed is dat werk
bazen tevens Brandmeesters zijn. Het eerste is eene algemeene
waarheid, maar door nu verband te leggen tusschen Brand
meesters, die tevens werkbazen zijn, en branden, is eene
verdenking geuit, die ik herhaal niet zoo bedoeld is,'
maar die toch een blaam werpt. In zijn brief aan mij heeft
de Commandant dan ook uitdrukkelijk verklaard, dat het
volstrekt niet zijné bedoeling is geweest om de Brandmeesters
te beleedigen en hij heeft mij verzocht dit hier te willen
mededeelen. Nu kan men, dunkt, mij, het na die verklaring
er wel bij laten. De Commandant heeft een peccavi uitge
sproken en de zaak kan daarmede gevoegelijk uit zijn.
Wat het verzoek van het Brandmeesters-corps, betreft om
van den Raad eerherstel te verkrijgen, aan dat verzoek is
zeer moeielijk in dien vorm te voldoen, omdat door den Raad
geen blaam is geworpen op het corps van de Brandweer. Bij
de discussie is toch gebleken, dat de Raad het niet eens was
met de toelichting, die de Commandant aan art. 9 heeft meenen
te moeten geven. Immers heeft de heer Fockema Andreae en