60
DONDERDAG 29 APRIL 1909.
voor jongeren, die dan ook eens bevorderd kunnen worden.
Een ander motief is mij niet denkbaar. Een opperbrandmeester
is niet iemand, die op het terrein van den brand moet uit
blinken door physieke kracht. De man heeft niets te doen
dan een wakend oog te houden op het richtige beheer van zijn
spuit en daarvoor bevelen te geven. De brandmeesters, waar
van er naar ik meen vier bij elke spuit zijn, hebben ver
schillende andere functies. Zij moeten bijv. boven op daken
klimmen en daar de leiding van het blusschingswerk zelve
ter hand nemen. Daarvoor kan ik mij denken, dat een leef
tijd van 50 jaar een reeds gevorderde mag heeten, waardoor
het gewenscht wordt, hem te vervangen door een jongere
kracht. Maar voor den opperbrandmeester zie ik dit bezwaar
absoluut niet in. Ik meen wel, dat. door de reorganisatie die
onder handen wordt genomen, er een surplus aan personeel
zal ontstaan, waardoor zekere maatregelen, die worden voor
gesteld, gewettigd zijn, maar aan opperbrandmeesters ont
staat geen surplus, of men zou spuiten moeten afschaffen,
en dat ligt, meen ik, niet in de bedoeling van het College
of van den commandant. Van de gewoné brandmeesters
zullen er misschien overcompleet geraken en daarvoor kan
ik mij denken den maatregel dien Burgemeester en Wet
houders en de commandant noodig achten om het overtollige
aan personeel zooveel mogelijk te doen slinken, maar ik be
grijp niet, waarqm deze maatregel moet toegepast worden op
de opperbrandmeesters. Ik ben het met den heer Sijtsma
eens, dat een hooger leeftijdsgrens voor hen behouden kan
blijven. Ik meen dat men tot 60 jaar deze functie als regel
nog zeer goed zal kunnen waarnemen, maar wil men de al-
gemeene grens op 55 jaar stellen, dan zal mij ook dit zeer
aangenaam wezen. Voor menschen van 50 of 51 jaar, in de
volle kracht nog van hun leven, zou het zeker hard zijn,
weldra op zij te worden gezet, maar voor menschen van 48
of 49 jaar nog véél harder. Als ik de verordening goed
interpreteer, dan mag iemand van 51 jaar tot zijn 60ste
jaar aanblijven, terwijl iemand van 48 jaar reeds over twee
jaar zal moeten aftreden. Deze maatregel lijkt mij zoo on
billijk, dat ik instem met het voorstel van den haer Sijtsma,
om de leeftijdsgrens voor opperbrandmeesters althans op 55
jaar te stellen.
De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat u aan mijn weer
legging van den heer Sijtsma heelemaal geen gehoor hebt
gegeven. De heer Sijtsma, met wien gij het eens zijt, is door
mijn uiteenzetting volkomen overtuigd. U gaat door op het
zelfde bezwaar, zonder acht te slaan op wat ik aanvoerde. Ik
heb aangetoond, dat door de voorgestelde overgangsbepaling
alle hardheid wordt weggenomen. Het gaat toch niet aan te
zeggen, wanneer men let op het nieuw voorgesteld art. 10,
dat degenen die nu reeds gedurende overmatig langen tijd
in dienst zijn, mogen blijven, terwijl jongeren zouden worden
ontslagen. Bovendien zou het stellen van eene hoogere leeftijds
grens niet aan den dienst ten goede komen. Want het is
zonder eenige quaestie, dat personen die de door ons gestelde
grens hebben overschreden, nog wel goed voor hun zaak
kunnen zijn, maar niet, dat zij bij branden, die bij nacht en
ontij plaats hebben, kunnen presteeren, wat jongeren kunnen
presteeren. In elk geval wordt door de overgangsbepaling
rekening gehouden met wat men verkregen rechten zou
kunnen noemen, en ik zie niet in waarom wij, door de leef
tijdsgrens voor opperbrandmeesters te veranderen, ons gansche
systeem in de war zouden moeten brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 9 wordt in stemming gebracht en aangenomen met
19 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Driessen, A. Mulder, Fockema
Andreae, Wildeboer, Bots, van der Eist, Reimeringef, Roem, Briët,
Corts, Pera, Korevaar, de Vries, Meuleman, Vergouwen, Sijtsma,
Aalberse, van Hamel en van der Lip.
Tegen stemmen de heeren: van Hoeken, Zwiers, van Tol,
de Boer, Timp, Fokker en van Gruting.
(De heer Aalberse was inmiddels ter vergadering gekomen).
Artt. 10 en 13, gelijk die nader door Burgemeester en Wet
houders zijn gewijzigd, en de artt. 11, 12 en 14 tot en met
23 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 24, luidende:
»Het telefoonbureau brengt het bericht onmiddellijk over
aan den commandant der brandweer, den ondercommandant
en het politiebureau; de eerstgenoemde laat alarmeeren volgens
letter A of B der op het centraalbure u aanwezige alarmlijst.
De onder B genoemde opperbrandmeesters en sleutelbewaarders
der spuiten worden slechts gewaarschuwd, indien de brand
in hun wijk is uitgebroken."
De heer Fokker. M. d. V. Artikel 24 legt aan het telefoon
bureau een verplichting op en wij beschikken bier feitelijk
over het telefoonbureau. Mag ik vragen, of Burgemeester en
Wethouders reeds bij voorbaat met de telefoonmaatschappij
een overeenkomst hebben aangegaan, waardoor het nakomen
van deze verplichting gewaarborgd is?
De heer Korevaar. Voor dat deze verordening ter sprake
kwam, reeds 7 of 8 jaar geleden, werd een regeling gemaakt
in overleg met den concessionaris van de telefoon. Deze
regeling heeft tot nu toe zeer goed gewerkt en wordt op deze
wijze gecontinueerd. De telefoonmaatschappij wil gaarne mede
werken. Bezwaren harerzijds zijn ons niet bekend.
Art. 24 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Artt. 25 tot en met 28, het nader door Burgemeester en
Wethouders gewijzigde art. 29 en de artt. 30 tot en met 41
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
De Voorzitter. Aan de orde is nu art. 42. Burgemeester en
Wethouders stellen voor deze verordening in werking te doen
treden op 1 Juni 1909.
Art. 42 en vervolgens de verordening in haar geheel worden
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Voorstel tot nadere beschikbaarstelling van gelden voor
den aankoop van het perceel Zijdgracht n°. 42.
(Zie Ing. St. n°. 114.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
De Voorzitter. Wij zijn hiermede aan' het einde van onze
agenda voor de openbare zitting. Heeft een van de heeren nog
iets aan de orde te stellen?
De heer van Hoeken. M. d. V. Wij zijn alweer een
eindje in het jaar 1909 gevorderd. Dat doet mij denken
aan het kermisseizoen. Het is den heeren bekend, dat
de laatste jaren een gedeelte van den Haarlemmertrekweg
bestemd is geworden tot het plaatsen van woonwagens, wier
aantal verleden jaar geklommen is tot het aanzienlijke cijfer
van naar ik meen 39 of 40. Daar zijn 40 gezinnen in die
wagens gehuisvest. Als men dat zoo dagelijks ziet, dan leert
men daar kennen de nooden en de behoeften van die menschen.
Ik heb verleden jaar met belangstelling gadegeslagen de wel
willendheid van de bewoners daar in den omtrek, om die lui
van het noodige drinkwater te voorzien. Ik herinner mij een
keer toen het toch vrij erg liep, want een heele karavaan be
moeilijkte de bewoners daar om een kan of een emmer met
water te vullen, en nauwelijks waren de menschen naar boven
gegaan of men trok weer aan de schel. Ik vind het uitstekend,
dat die menschen zich zoo barmhartig hebben betoond. Ik
zou bet ook niet weigeren. Niettemin wanneer de Duinwater
maatschappij er handig bij was geweest, dan had zij kunnen
zeggen, dat het niet mag. Verleden jaar heb ik, ik zal geen
namen noemen, aan een hoog ambtenaar bij de politie te
kennen gegeven dat daarin voorzien moest worden. En toen
heb ik ten antwoord gekregen, dat dit niet op den weg van
de politie ligt. Ik zegnu, dan beloof ik u, dat ik ter gelegener
tijd die zaak dan wel eens ter sprake zal brengen. Ik was
destijds nqg geen lid van den Raad, en nu ben ik het pas
geworden. Ik acht mij verplicht deze zaak nu in openbare
vergadering te bespreken. Ik zou gaarne willen, dat Burge
meester en Wethouders in overweging nemen of het niet
mogelijk is, dat daar ter plaatse, zooals men het ook heeft op
het Schuttersveld, een standpijp wordt geplaatst, ter hoogte
van dien zandbak. Ziet men daar gevaar in, welnu de politie
surveilleert dag en nacht. Maar anders zou men aan de be
staande behoefte kunnen tegemoet komen door aan de grens
van de gemeente bij het havenkantoortje gelegenheid te ver
schaffen om water af te halen. Het is voor deze omgeving
mijns inziens een groote noodzakelijkheid voor menschen en
vee, te meer daar het water in de Haarlemmertrekvaart
voor het grootste gedeelte van het jaar niet is om te drinken,
maar ook niet om er mee te wasschen of te werken.
De Voorzitter. Wij danken u voor deze mededeeling en
zullen de zaak in overwegipg nemen.
De openbare vergadering wordt hierop gesloten en veranderd
in eene vergadering met gesloten deuren.
Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden.