58 DONDERDAG 29 APRIL 1909. gediend heeft, niet wederom daarvoor dienstbaar zou zijn te maken. De heer van Hoeken. M. d. V. Dat door mij deze zaak is ter sprake gebracht, is niet, omdat ik meende, dat de zaak niet is overwogen geworden, want het is bekend, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders ook spreekt over het zetten van dé tent over het Rapenburg en er aan toevoegt, dat daardoor te veel vertraging zou worden ver oorzaakt. Ik heb er slechts aan willen herinneren. De Voorzitter. Wij dachten, de bezwaren tegen een der gelijke plaatsing zoozeer voor de hand liggen, dat een breed betoog in ons stuk daarvoor niet noodig was, maar naar aan leiding van hetgeen door den heer van Hoeken is gezegd, willen wij er in ons volgend praeadvies wel op terugkomen. De heer Reimeringer. M. d. V. Het zij mij vergund een kort woord te zeggen over het Schuttersveld. De Voorzitter. Ik zou in overweging willen geven niet op de verschillende punten in te gaan, maar alleen te willen letten op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om de zaak te verdagen. De heer Reimeringer. M. d. V. Dan zij mij vergund slechts één enkele vraag te stellen, nl. of het plan wel behoeft af te stuiten op de groote kosten van ophooging. Ik meen nl. dat het Rijk niet ongenegen zal zijn terwille van het excercitie- terrein eenige kosten te vergoéden, of de jaarlijksche huur te verhoogen. De Voorzitter. Ik kan omtrent die kosten van ophooging wel zeggen, dat de raming is, dat die zoo ongeveer zullen bedragen tusschen 22 en ƒ25.000. Dit bedrag is natuurlijk niet, absoluut zeker; het is slechts een raming, maar heel veel minder zal 't wel niet zijn. Het voorstel van Burg. en Weth. om punt 8 van de agenda af te voeren, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Voorstel tot aankoop van het terrein aan de Lange- gracht, Sectie B nis. 1701 en 1702 en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoodigde gelden. (Zie Ing. St. n°. 107). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. (De heer Bots had bij de behandeling van dit punt de ver gadering tijdelijk verlaten). X. Verordening op de Brandweer. (Zie Ing. St. n°. 83 en 111). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Artt. 1, 2, en 3 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: »Zoo noodig worden de stoomspuiten zesmaal per jaar, de handspuiten tweemaal per jaar beproefd." De heer van der Elst. M. d. V. De commissie voor de huishoudelijke verordeningen zou wel gaarne een inlichting hebben naar aanleiding van het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de opmerking, die de commissie heeft gemaakt op art. 4. Uit het antwoord blijkt nl. niet, waarom de term »zoo noodig" beter is dan hetgeen de commissie zelf voorstelt. Het komt ons voor, dat de gebreken van de ver schillende spuiten zullen blijken bij de proeven en dat het te laat zou zijn, wanneer die eerst bij een brand zouden blijken. De commissie meent dan ook, dat haar redactie beter is, vooral ook, omdat, wanneer de term »zoo noodig" blijft be staan, het mogelijk zou kunnen zijn, dat de proeven onder bepaalde omstandigheden heelemaal achterwege blijven. De Voorzitter. De commandant van de Brandweer is van meening, dat in geen geval het nemen van proeven meer dan twee maal per jaar noodig is en wij hebben ons bij dat deskundig advies neergelegd. Het* verschil tusschen de redactie, die u voorstelt, en de redactie, die wij wenschen op advies van den commandant van de Brandweer, is dit, dat volgens uw systeem, of liever volgens het systeem van de commissie, er altijd 6 proeven moeten plaats hebben met de stoomspuiten en 2 proeven met de handspuiten. Voor die beproevingen moet natuurlijk personeel opkomen, dat. dan ook bezoldigd moet worden en, volgens de meening van deskundigen, is dus die opkomst ook niet noodig. Onder die omstandigheden meenden wij, dat het wenschelijk was, de redactie te volgen, waartoe door den commandant van de Brandweer is geadviseerd. De heer Korevaar. M. d.V. De woorden »zoo noodig" zijn ingelascht op advies van den commandant van de Brandweer, om de gelegenheid te openen, minder proeven te nemen. Wanneer er veel brand is geweest, dan behoeven de proeven heelemaal niet plaats te hebben. Art. 4 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artt. 5 en 6 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 7, luidende: »De bewaarplaatsen van brandblusch- en reddingsmiddelen zijn voorzien van gelijkwerkende sloten. Een sleutel daarvan berust bij den directeur der gemeente werken, den commandant en den ondercommandant der brand weer, iederen opper-brandrneester en bij een door den com mandant aan te wijzen persoon, een in de nabijheid van iedere bewaarplaats. Deze laatste zorgt, dat de sleutel niet worde afgegeven dan aan bovengenoemde titularissen, doch hij is verplicht na ontvangen brandalarm deze ook aan een brandmeester, adjunct brandmeester of spuitgast, mits op vertoon van hun onder- scheidingsteeken, af te geven." De Voorzitter. Dit artikel wordt aldus gelezen overeen komstig de redactie van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Art. 7 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 8 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 9, luidende: De commandant en de onder-commandant moeten ten minste dertig jaren zijnden leeftijd van zestig jaren bereikt hebbende, wordt hun ontslag verleend, tenzij Burgemeester en Wethouders het in het belang van den dienst achten dat zij na het bereiken van dien leeftijd hunne betrekking blijven vervullen. In dit geval worden zij telkens voor een jaar benoemd. De opperbrandmeesters moeten ten minste dertig jaren zijn op vijftigjarigen leeftijd wordt hun ontslag verleend. De brandmeesters moeten ten minste vijf en twintig jaren zijnden leeftijd van vijf en veertig jaren bereikt hebbende, word hun ontslag verleend. De adjunct-brandmeesters moeten ten minste drie en twintig jaren zijnden leeftijd van veertig jaren bereikt hebbende, word hun ontslag verleend. De spuitgasten moeten ten minste twintig jaren zijn; den leeftijd van veertig jaren bereikt hebbende, wordt hun ontslag verleend. De leeftijd van twintig jaren wordt niet gevorderd voor de verpleegden in het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis, die bij de aldaar geplaatste spuit als spuitgasten dienst doen. De Voorzitter. Op dit artikel wordt door den heer Fokker een amendement voorgesteld, dat aldus luidt: »Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen in de ver ordening op de Brandweer in art. 9 tusschen de 4e en 5e alinea in te voegen een nieuwe alinea, luidende: »Voor eene benoeming tot opperbrandmeester en brand meester komen bij voorkeur in aanmerking timmermans-, metselaars-, loodgieters- en dergelijke werkbazen." De heer Fokker. M. d. V. Het is steeds gewoonte geweest, personen als timmermansbazen en dergelijke voor de benoeming van opperbrandmeester en brandmeester in aanmerking te doen komen; en naar mijn bescheiden meening volkomen terecht, omdat zij op de hoogte zijn van de gevaren, die bij een brand dreigen, voornamelijk wat betreft het instorten van muren en dergelijke en zij ook vele perceelen en hare inrichting persoonlijk kennen. Ik heb gezien, dat de commandant van de brandweer daar anders over denkt, en al kan ik begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders over het algemeen met zijn plannen kunnen meegaan, had ik toch gehoopt en verwacht, wegens de minderwaardige en het tegendeel van waardeerende wijze, waarop over deze werkbazen wordt gesproken, dat Burge meester en Wethouders daarin niet zouden zijn meegegaan en daartegen een protest zouden hebben doen hooren. De heeren hebben allen het rapport gelezen en ik behoef dus niet verder uiteen te zetten, welke zinsnede ik bedoel. Ik zou echter meenen, dat de Raad goed zou doen tegenover die categorie van ingezetenen, door hen als het ware weer in hun eer te herstellen, in de verordening op te nemen, dat bij voorkeur timmermans-, metselaars-en loodgietersbazen zullen worden benoemd tot opperbrandmeester en brand meester. Het amendement, voldoende ondersteund, maakt een onder werp van beraadslaging uit. De heer Zwiers. M. d. V. Ik had ook met een enkel woord mijn verbazing willen uitspreken over het rapport, dat inde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 4