DONDERDAG 29 APRIL 1909. 57 zouden kunnen ontkomen aan de beide bezwaren die zijn ingebracht tegen het plan zooals het nu in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders is opgenomen. Het eerste bezwaar is het gebruik maken van een gedeelte van het plantsoen, en het tweede de hooge kosten voor het ophoogen van het terrein. Het eerste bezwaar zouden wij, dunkt mij, kunnen onder vangen, door aan het Leidsch Studentencorps niet de helft, maar het geheele weiland aan te bieden. Dan zouden wij daar een beplanting kunnen maken en zouden wij ruimte tot wan delen in overvloed krijgen. Het geheel is n.l. 1 H.A. en ruim 86 c.A. groot. Misschien zouden wij ook aan het. bezwaar van de groote kosten vau ophooging kunnen tegemoet komen. Het is mij n.l. bij onderzoek gebleken, dat het achterste stuk yan het weiland voor het grootste gedeelte veel hooger ligt. Daar zijn stukken, die wel een tafel hoog liggen boven de wateroppervlakte. De diepste plaatsen, als ik goed ben ingelicht, liggen 60 cM. beneden A.P. Wanneer wij die nu ophoogen met a M., dan blijven zij nog 10 cM. onder het gewenschte peil. Als wij nu het heele weiland geven, dan zou het feestgebouw kunnen gezet worden op het voorste gedeelte, en het zou van een zoodanige constructie gemaakt kunnen worden, dat het lage peil geen al te groot bezwaar is. In een ander gedeelte van dat lage stuk zou men den vijver kunnen aanleggen en den grond die er uit komt kunnen gebruiken om het overige terrein op te hoogen. Op deze wijze zouden er niet zulke reusachtige sommen aan zand behoeven verkwist te worden om bet terrein te egaliseeren. Misschien zou men dan het weiland aan het Leidsch Studentencorps kunnen aanbieden, zooals vroeger de toenmalige ruïne werd aange boden: dan zou het studentencorps het terrein in orde mogen maken zooals het dit noodig vindt en het levert het terrein weer af in den staat waarin het dit ontvangen heeft. Wil de gemeente het Studentencorps financieel tegemoet komen door te zorgen voor ophooging, dan kan ik mij daarmede vereeni gen, maar ik geloof toch altijd dat het tot bezuiniging zou leiden, wanneer wij den weg opgingen zooals ik dien heb voorgesteld. Natuurlijk geef ik mijn meening voor een betere, er kunnen bezwaren tegen bestaan, die mij niet bekend zijn, maar nu de zaak toch weer opnieuw in overweging komt, heb ik dit onder de aandacht willen brengen. Als de zaak wordt uitgesteld, dan kunnen wij er in een volgende zitting nader over spreken. De Voorzitter. Voordat een van de andere heeren het woord neemt, wil ik even zeggen, hetgeen ik als de heer Wildeboer mij niet vooraf het woord had gevraagd, reeds dadelijk in het midden gebracht zou hebben. Burgemeester en Wethouders hebben dit adres van het Bestuur van Musis Sacrum" ter hand genomen en overwogen wat hun, met het oog daarop, in deze vergadering te doen stond. De meerderheid van ons College is van meening geworden, dat het zaak is de behandeling van punt 8 aan te houden in verband met de indiening van dit adres, teneinde van de zijde van het College van Burgemeester en Wethouders rechtstreeks onderhande lingen aan te knoopen met het bestuur en de leden van »Musis Sacrum" en hun af te vragen, wat eigenlijk hun plannen in deze zaak zijn, want uit het adres blijkt absoluut niet, wat men zich eigenlijk voorstelt in deze te kunnen doen. Hoe dit ook zij, de meerderheid van ons College was bovendien van meening, dat het ook in den geest van den Raad zou zijn, in deze de onderhandelingen te openen, en hoopt alleen, dat die onderhandelingen niet al te lang zullen behoeven te duren. Overwegend bezwaar met het oog op den tijd bestond er bij de meerderheid van ons College ook niet, omdat, gesteld dat het verzoek van het Collegium werd in gewilligd, toch eerst na geruimen tijd met de ophooging van het terrein een aanvang zou kunnen worden gemaakt. Ik wil er evenwel aan toevoegen, dat ik persoonlijk niet met het voorstel tot uitstel ben ingenomen, omdat de eigenaardige rechtsverhouding, die tusschen de gemeente en »Musis Sacrum" bestaat omtrent het terrein van de sociëteit, mij niet heel veel hoop geeft dat het terrein gebruikt kan worden zooals het voor feestterrein noodig is. Meer zal ik er hier niet van zeggen. Naar mijn overtuiging zullen dus de onderhandelingen niet veel kans van slagen hebben. Het College van Burge meester en Wethouders is echter, zooals ik reeds zeide, van een ander gevoelen, en daarom stellen wij den Raad voor, met het oog op dit adres, de behandeling van deze zaak te verdagen, teneinde ons de gelegenheid te geven, rechtstreeks met het bestuur van »Musis Sacrum" te onderhandelen. Zij zullen zich dan moeten uitspreken, of er termen kunnen worden gevonden het terrein af te staan en op welke voor waarden. Ik wil naar aanleiding van de beide adressen, die ingekomen zijn, nog dit in het midden brengen, dat het mij wel eenigszins verbaasd heeft van het bestuur van »Musis Sacrum", dat het nu eerst in deze zaak aldus voor den dag komt. Daar ik reeds gedurende -geruimen tijd besprekingen heb gehouden met leden van het bestuur van het Studentencorps, is mij ver zekerd, dat de beide presidenten onderhandeld hebben met voorkennis van het bestuur, dat volkomen wist, waarover het ging. Het is dus vrijwel onaannemelijk, dat hun president in deze zoude zijn opgetreden zonder eenige zekerheid, dat zijn houding door het bestuur gesteund zou worden. Nu, op het laatste oogenblik, nu de zaak al meer dan een jaar hangende is, met een adres te komen als dit, waardoor de onderhande lingen, die totnutoe hebben plaats gehad, op losse schroeven worden gesteld, een dergelijke handeling kan ik niet goed keuren. Ik verbaas mij er over, dat men, na zoolang van deze onderhandelingen te hebben geweten, al zijn ze dan niet bijgewoond geworden door alle bestuursleden, nu eerst tot de conclusie komt, dat het terrein zou kunnen worden af gestaan. Zooals ik reeds zeide, stel ik voor, namens de meerderheid van het College, de behandeling van deze zaak aan te houden. Laat ik er aan toevoegen, dat bij de overwegingen, die alsnog zullen moeten plaats hebben, ook rekening zal gehouden worden met hetgeen door den heer Wildeboer is opgemerkt over het terrein aan de van Dissel brug. De heer Roem. M. d. V. Bij mij is naar aanleiding van deze zaak dadelijk de gedachte opgekomen, op welke wijze men van »Musis Sacrum" een vriendelijk, aangenaam ter rein zal maken. De boomen, die daar staan, hebben in den zomer zoo een groote kruin, dat bloemengroei niet mogelijk zal zijn. Ik zal nu niet op het voorstel vooruitloopen, maar ik zou Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven bij het opmaken van het praeadvies te rade te gaan bij een tuinbouwkundige omtrent den aanleg van een park terrein. De heer Pera. M. d. V. Ik zou den heer Roem wel willen vragen, wat hem beweegt, de bezwaren nog grooter te maken dan ze reeds zijn. Het is niet gewenscht Burgemeester en Wethouders nog meer blokken aan het been te hangen. Ik wil dan ook wel verklaren, dat hetgeen door den heer Roem zooeven gezegd is, mijn instemming niet heeft. De heer Roem. M. d. V. Het was alleen mijn bedoeling, de wensch uit te spreken, dat er nu eindelijk eens eens een eind aan die zaak komt De Voorzitter. Dat is iets, dat ik volkomen met u eens ben. De heer Roem. Ik hoop, dat er nu in de volgende ver gadering niet weer nieuwe dingen voor den dag zullen komen, waardoor de zaak weer wordt uitgesteld. De Voorzitter. Dat was juist ook mijn grief tegen het op treden van het bestuur, dat op het laatste oogenblik komt vragen, om de onderhandelingen te openen, terwijl reeds be sprekingen hebben plaats gehad, waarvan is aan te nemen, dat het bestuur alles af wist. De heer van Hoeken. M. d. V. Wij hebben uit de dis cussies, die gedurende al dien tijd, dat deze zaak aanhangig was, zijn gevoerd, ruimschoots ervaren,, wat wij zullen moeten missen in ons prachtig van der Werfpark. Volgens het prae advies zijn aan alle terreinen, die genoemd zijn, bezwaren verbonden, behalve het voorgestelde weiland. Daar ik even wel moeilijk van dat van der Werfpark zal kunnen scheiden, heb ik er over nagedacht, of het niet mogelijk zou zijn de feesttent te brengen aan het einde van het park bij deDoeza- straat. Vroeger stond die aan de St. Jacobsgracht, maar als die nu geplaatst wordt bij de Doezastraat, dan geloof ik, dat met het oog op de te maken kosten, het nog wel eenige aanbeveling verdient, om, nu de zaak toch nog aanhangig is, daaromtrent nader van advies te dienen. Ik heb ook naar aanleiding van deze zaak een bespreking gehouden met de technici, die haar in handen hebben en daarbij heb ik vernomen, dat er wel eens over gesproken is geworden, maar dat er niet op is geantwoord. Nu zou het mij heel aangenaam zijn, ook in het belang van de te maken kosten, indien wij op deze vraag in een volgende vergadering een antwoord kregen. De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer van Hoeken zich wel niet zal indenken in de mogelijkheid, dat wij over dat terrein niet gedacht hebben en van begin af aan niet reeds zijn bezig geweest, om te trachten van het van der Werfpark alsnog gebruik te maken. Reeds twee jaar geleden is dat plan onder zocht geworden door Gemeentewerkera in verband met de ambtenaren van de politie en toen is gebleken, dat daardoor een stremming van het verkeer zou plaats hebben, die nogal belangrijk zou zijn en dat het, met het oog daarop, niet aan te bevelen was. Als wij de zaak nu nog aanhouden, dan wordt in de volgende vergadering misschien weer een ander terrein aan de hand gedaan, maar men moet van Burge meester en Wethouders toch al heel weinig doorzicht ver wachten, wanneer men meent, dat niet reeds van begin af is onderzocht, of het terrein, dat tot nu toe voor feestterrein

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 3