42 DONDERDAG 1 APRIL 1909. in elk opzicht een eerepost vervult. Dat men Delft en Dor drecht op één lijn gaat stellen met Leiden, is wel wat kras. Delft heeft de helft van de inwoners van Leiden, en Dordrecht heeft, vergis ik mij niet, 10.000 minder. Maar als men vergelijkt, vergelijk dan gelijksoortige grootheden. Vergelijk bijv. met een plaats, die ongeveer een gelijk zielenaantal heeft, zooals Arnhem. Daar is de bezoldiging f 1200 tot ƒ4800. In Utrecht is het ƒ1000 tot ƒ2400. Hooger wil ik niet gaan, maar ik wijs erop, dat de vergelijking met Arnhem zeker kan gelden. Nu moge het al waar zijn, dat Arnhem zich wellicht in gunstiger financieele omstandigheden kan verheugen dan met Leiden het geval is. maar men vergete niet, dat het betreft een be trekking met een groote verantwoordelijkheid. Waar dat het geval is, moet toch wat het zwaarste is. het zwaarste wegen. Dan zeg ik den heer Aalberse na, dat onze financiën toch niet in zoo'n benarden staat zijn, dat de conclusie zou moeten zijn, dat het absoluut niet kan. De zuinigheid zou dus de wijsheid bedriegen. Wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen. Er is een goede commandant, tot wiens lof door den heer Aalberse niet te veel is gezegd. Als de ontslagaanvrage van den heer Stam in werkelijkheid werd gehandhaafd, zou dit Burgemeester en Wethouders in groote verlegenheid brengen. Wij hebben nu op het oogenblik een commandant, die een geschoold personeel heeft en die de brandweer heeft gebracht op een trap van orde en geoefendheid, waarvoor andere autoriteiten woorden van lof over hebben. Ik mag gewagen van de hoogste autoriteit op militair gebied in deze gemeente, die bij het aanwezig zijn bij een paar belangrijkebran den, mij heeft verzekerd, dat vergelijkenderwijze in andere plaatsen met vrijwillige brandweer, de orde en het beleid, waar mede hier de brandweer optreedt, niet kan halen bij wat hij hier heeft gezien. Hij meende, dat altijd door de militairen hulp moest worden verleend en dat was hier overbodig. Dat is een lof van beteekenis en ik onderschrijf volkomen, wat de heer Aalberse heeft gezegd, dat wij van den minder goed georga- niseerden toestand, waarin de brandweer verkeerde, gekomen zijn in een goed georganiseerden en dat dit voor een groot gedeelte komt, door het optreden en den ijver van den heer Stam. Ik zou daarom den Raad ernstig in overweging willen geven, deze voordracht aan te nemen. Ik wensch er nog even aan te herinneren, dat er terecht een zuinigheidsargument door den heer Vergouwen in het midden is gebracht. De kosten van de brandweer zijn in verloop van tijd, het is bij een vorige begrooting, meen ik, door den heer Stam in de stukken neergelegd, verminderd door zuinig beheer, ook doordien het materiaal beter is geworden, wat minder personeel vereischt en dus ook minder kosten voor iederen brand veroorzaakt. Dat zijn inderdaad toch ook omstandigheden, die niet uit het oog moeten worden verlorenVerder moet men niet vergeten, dat op 1 September 4908 op voorstel van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van de voordracht van den commandant van de brandweer, de belooningen voor het mindere personeel aanzienlijk zijn verhoogd. Maar, dit daargelaten, de goede diensten van den heer Stam moeten vooral wegen bij deze voordracht. Hij heeft de brand weer beter georganiseerd en geschikt gemaakt voor haar taak. Als hij zijn ontslag verkreeg, zouden Burgemeester en Wet houders werkelijk moeite hebben voor deze verantwoordelijke betrekking een goeden plaatsvervanger te vinden. Ik moet daarom met den meesten klem raden deze voordracht aan te nemen. De heer Pera. M. d. V. Toen ik naar deze vergadering toeging, had ik nog niet beslist hoe te stemmen. Ik moet nu uitsprekendat de discussie mij ertoe heeft gebrachtmij verplicht te rekenen te stemmen voor het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. Dit komt vooral ook door de op merking, die gemaakt is omtrent den tijd, dien de directeur van de brandweer aan dit werk moet besteden. Toen kwam bij mij de gedachte op, dat eigenlijk gezegd de commandant van de brandweer nooit vrij is. Dat noem ik een punt van groote beteekenis; hij moet altijd op ieder uur van den dag of van den nacht gereed staan en er rekening mee houden, dat hij ieder oogenblik geroepen kan wordenom vooraan te staanwaar brandgevaar dreigt. Met zulke groote en omvang rijke verplichtingen, mag een bezoldiging, als hier wordt voorgesteld, niet worden afgewezen. Dat is niet te ontkennen. De heer Fokker. Mijnheer de Voorzitter De Voorzitter. Ik zal u gaarne het woord geven, maar ik verzoek u, de noodige kortheid te willen betrachtenwant wij hebben nog veel te doen. Wij hebben de zaak reeds eenmaal behandeld en als wij de geheele discussie dan in extenso nog eens krijgen zijn dergelijke dubbele behandelingen eer schade lijk dan voordeelig, en wordt het doel daarmede niet bereikt. De heer Fokker. M. d. V. Ik zal de noodige kortheid be trachten. De dubbele behandeling is echter niet van mij uit gegaan; als het dus meer tijd kost, komt dat voor rekening van degenen, die die dubbele behandeling hebben uitgelokt. Tot de zaak zelf nu komend, zou ik willen zeggen, dat ik wel voel dat de voordracht zal worden aangenomen, maar- dat is voor mij geen redenzooals voor den heer Peraom voor de voordracht te gaan stemmen. Wel heeft de heer Vergouwen gezegd, dat de commandant zuinig is, maar de heer Vergouwen zou gelijk hebben met daarom voor te stemmen, als hij daaraan had kunnen toevoegenZoo'n zuinigen commandant kunnen wij niet terugkrijgen. Dat is niet door hem gezegd en dat is ook niet te bewijzen. Het is zeer waar schijnlijk, dat een andere commandant ook zijn plicht zal doen en zijn plicht is ookvoor de gemeente de noodige zuinigheid te betrachten. Wanneer de nieuwe commandant in dat opzicht zijn plicht verwaarloosde, zouden wij een slechte keus hebben gedaanmaar als de heer Stam zijn ontslag mocht indienen, zullen Burgemeester en Wethouders wel een goede keus trachten te doen err ook op die zuinig heid letten. Welke waarborg hebben wij voorts, als wij het salaris van den heer Stam nu op f 1400 brengen, dat na eenigen tijd niet weer gezegd zal worden: de heer Stam is zoo een goed commandant, en als wij hem nu niet weer een verhooging geven, dan zal hij weggaan, want hij heeft geen tijd genoeg? Als dat het argument wordt, om de traktementen van ambte naren te verhoogen, dan wordt ons telkens het mes op de keel gezet. Dan wordt telkens gezegd: Je moet hem meer geven, anders loopt hij weg. Ik zou zeggen: Laat deze dan maar eens weggaan. Door u, mijnheer de Voorzitter, is er zeer ernstig bezwaar tegen gemaaktdat ik cijfers heb aangehaald van gemeenten die niet met Leiden zijn te vergelijken. U noemt Delft, maar- Delft heeft de helft van het aantal inwoners van Leiden, geeft echter slechts ƒ300 salaris. Als Leiden dus op den voet van Delft salarieerde, zou het /600 salaris geven, maar hier wordt voorgesteld ƒ4400. Ik heb voorts gewezen op Dordrecht, maar dat geeft in het geheel geen salaris. Wanneer wij nu op het voorbeeld van Dordrecht tweemaal zooveel gaven, zou het salaris ook niets moeten zijn, want twee maal nul blijft nul. U wees op Arnhem, maar Arnhem heeft 63000 zielen en kan het buitengewoon goed doen. Dat zijn dus voor mij geen argumenten, om hier het salaris op ƒ4400 te bepalen. Dan wordt er gezegd: de verantwoordelijkheid, de organisa tie van den commandant! Maar dragen de commandanten in andere gemeenten geen verantwoordelijkheid Die verantwoor delijkheid is overal dezelfde. Elders wordt minder gegeven, en wij hebben niet gehoord, dat elders te weinig zou worden gegeven. Ik ben het eens met den heer Aalberse, dat men niet moet uitrekenen, hoeveel hij per maand of per uur verdient. Voor dergelijke functies moet men een som ineens geven. Maar ik vind een salaris van f4000 al meer dan genoeg en een verhooging niet noodzakelijk. Ik kan mijn stem dus niet aan de voordracht geven, en hoop. dat de Raad zuiniger zal zijn dan Burgemeester en Wethouders, en dat de leden hun stem aan de voordracht zullen onthouden. De heer Van Hoeken. M. d. V. Dat ik mij bij dit punt van de agenda tot een enkel woord wil bepalen, vindt aan leiding in den toestand, die mij ook sinds jaren bekend is. Ik herinner mij de twee voorgaande commandanten van de brandweer, de heeren van Lith en Maas, uitstekende mannen, wat hun bekwaamheid en uitstekend gedrag betrof; mannen, die ook orde wisten te houden; maar hun salaris kwam niet in vergelijking met het tegenwoordige. Wat ik hier zeg, is niet om iets af te dingen op de bekwaamheden van den tegen- woordigen commandant. Het is alleen omdat ik hier in den Raad ben, om zooveel mogelijk de zuinigheid te betrachten. Het is bekend, dat ik daarvan voldoende blijk heb gegeven, zoodat het mij niet mogelijk is, in deze te zwijgen. Er zijn eenige jaren geleden aanmerkingen gemaakt. Dat is geweest bij het heengaan van den vorigen commandant en in het begin van het optreden van dezen. Maar wie is er direct op de hoogte? Het salaris, dat toen uitgereikt is geworden, acht ik voor het oogenblik voldoende, zoodat ik ook tegen het voorstel zal moeten stemmen. De Voorzitter. Ik zal de discussies sluiten, maar wil nog even opmerken, dat de heer Pera er zeer terecht op heeft gewezen, dat de commandant nog veel werkzaamheden heeft buiten het eigenlijke terrein van den brand. Ik heb dit in eersten termijn vergeten te vermelden en wil nog even constateeren, dat de heeren Pera en Vergouwen gelijk hebben betreffende de administratieve bezigheden. De heer Sijtsma heeft er eenigszins minachtend over gesproken, dat de heer Vergouwen dat wist en het anderen onbekend was. De heer Vergouwen kan zeer wel ook weten, dat de commandant ook heeft het toezicht op de verordening ter voorkoming van brand en talrijke inspecties moet maken op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 6