34 DONDERDAG 11 MAART 1909. zouden komen. Ik ben herhaaldelijk gaan kijken, en ik meen dat. wanneer wij die gebouwtjes wegnemen, wij de kerk juist aan deze zijde in al hare grootheid kunnen aanschouwen. In hun zeventiend' eeuwschen stijl hooren deze gebouwtjes niet bij de Hooglandsche kerk. Het zou zijn, alsof wij hier in plaats van een gaskroon een paar gewone straatlantaarns midden in de zaal zetten. Maar nu er zooveel stemmen van autoriteiten op dit gebied beweren, dat er met die gebouwtjes iets kostbaars verloren zou gaan, wil ik daartoe niet medewerken. Misschien zal er een tijd komen, dat men niet meer begrijpt, waarom wij in 1909 er voor hebben geijverd dat die gebouwtjes daar bleven staan. Welnu, dan zal de afbraak nog steeds kunnen geschieden. Daarom zal ik voor het oogenblik tegen het voor stel van Burgemeester en Wethouders stemmen, en spreek ik de hoop uit. dat deze gebouwtjes nog een poos gespaard blijven. Ik doe dat op aandrang van menschen, die ik op dit gebied meer bevoegd acht dan mij zelve. De heer Roem. M. d. V. De heer Zaalberg heeft zich bekend gemaakt als behoorende tot de meerderheid van de commissie van fabricage. Ik ben de minderheid. Als ik nu gesproken heb, zult. u misschien lachen. De heer Zaalberg was er in den beginne tegen en ik er voor, en nu is hij er voor en ik er tegen. Het is werkelijk geen gemakkelijke zaak hierin te be slissen. Als bouwkundige is het voor mij hoogst moeilijk. Als mannen als Dr. Cuypers en De Stuers, die heel wat in de wereld op gebied van kunst hebben gezien, zich zoo interes seeren voor een oogenschijnlijk klein gebouwtje, dan is het voor mij, gewoon mensch, heel moeilijk. Ik wist werkelijk niet in welke richting ik gaan zou. Ik heb intusschen gedeci deerd De heer Fokker. De mensch is veranderlijk! De heer Roem: Dat de mensch veranderlijk is, is niet zoo erg kwalijk te nemen. Het is beter te bekennen, als men ont dekt verkeerd te gaan, dan op denzelfden weg door te blijven hollen. Er is een ding in het request van den heer Cuypers, dat ook door den heer Jesse op den voorgrond gesteld wordt en waarmede ik het niet eens ben. Hij spreekt hier over den voet van het gebouw. De heer Sijtsma. Hij heeft geen voet. De heer Roem Elk gebouw heeft een voet. Dat gebouwtje bedekt een groot gedeelte van het onderraam. Dekte het den voet, dan zou ik zeggen, laat ons het niet afbreken De huisjes van den St. Bavo te Haarlem zijn zeer lage bescheiden ge bouwtjes. Een gewoon mensch kan haast aan de gootlijst raken. De huisjes staan tegen de groote Sint Bavo aan. Ik ben het niet met Burgemeester en Wethouders eens, waar zij zeggen, dat de huizen in de omgeving en er tegenover de grootheid van de kerk uitdrukken. Wat er tegen aan staat, duidt de grootheid aan. Wanneer men in Noord-Holland of Zuid-Holland reist en men ziet de plattelandskerkjes, dan staan zij als bakens boven de omgeving. Zien wij ze tusschen de bergen, dan verzinken zij in het niet. Zoo is het wel zeer dege lijk de vergelijking van klein en groot, die de grootheid doet uitkomen. Nu is er nog een overweging, die mij heeft doen besluiten voor het advies van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Juist dit gedeelte met die afschuwelijke klokketoren is het leelijkste gedeelte van de Hooglandsche kerk. Als die huisjes nu worden weggebroken hoop ik, dat het leelijke ervan nog meer in het oog springt en men een andere klokketoren zal maken. IJ ziet, mijnheer de Voorzitter, welke tegenstrijdigheden zich bij het uitbrengen van mijn stem voordeden. Ik heb op het oogenblik niets meer te zeggen, dan dat ik hoop, dat het huisje zal worden afgebroken omdat het niet den voet, maar een groot' gedeelte van de kerk bedekt. De heer Fokker. Dus een stuk van het been! De Voorzitter. De heer Zaalberg wenscht zijn stem uitte brengen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethou ders, omdat hij meent, dat, wanneer die voorstellen worden aangenomen, de accijnshuisjes niet zullen blijven staan. Dit doel echter wordt voorbijgestreeft, als men het praeadvies van Burgemeester en Wethouders afstemt, en besluit het ver zoek van den heer Jesse in te willigen. Want er is op het oogenblik tusschen gemeente en commissie een contractueele band. En wanneer men nu beslist, dat de huisjes zullen blijven, dan blijft het nog altijd de vraag, wat er met die huisjes gebeuren zal. Want zij moeten toch onderhouden worden. En daarom zal het goed zijn, dat de heer Zaalberg voorstelt, dat de Raad den wensch uitspreke, dat de huisjes voorloopig blijven staan, dan kan de Raad later nog vaststellen, wat er mede moet gebeuren. Ik geloof niet dat vvenschelijk is een eenvoudig advies om het verzoek in te willigen. Beter zal het zijn als de Raad over het principe een besluit neemt. Burge meester en Wethouders krijgen daardoor de bevoegdheid, verder te dien aanzien te handelen zooals zij het meest in het belang der gemeente achten. De heer Vergouwen. M. d. V. Na wat u in het midden hebt gebracht, heb ik niets meer te zeggen. Ik wilde alleen maar weten, hoe het zou worden, als het verzoek werd inge willigd. De heer van Hoeken. De heer Vergouwen heeft met een enkel woord gezegd, waar ook ik op zou willen wijzen. Als ik goed ben ingelicht, kan onmogelijk voldaan worden aan het verlangen van den heer Zaalberg. De Kerkcommissie heeft voor eenige jaren die huisjes gekocht, onder beding, dat ze nu met 1 Mei zouden worden gesloopt, zelfs indien aan het voorstel van den heer Zaalberg tegemoet wordt ge komen. Het doet mij genoegen, dat de Voorzitter met zijn raad komt, anders zou ik een voorstel in die richting hebben gedaan. Men kan moeilijk terug komen op een eenmaal ge nomen besluit, maar het lijkt mij niet onmogelijk, dat de commissie genoegen neemt met eenigen tijd uitstel. Ik ge loof niet, dat daar bezwaar tegen zal zijn. Ik hoop dus, dat bij acclamatie zal worden besloten, gelijk de Voorzitter wenscht. De Voorzitter. Mag ik opmerken, dat ik geen voorstel heb gedaan. Dit zou mij kwalijk passen! Burgemeester en Wethouders zijn het immers met den heer Zaalberg niet eens. Zij meenen, dat de huisjes afgebroken moeten worden. Nu wil ik intusschen wel mededeelen, het staat niet in de stukken, dat er in het College van Burgemeester en Wet houders ook was een minderheid, die, in overeenstemming met de opinie van deskundigen, meende dat niet moest worden gesloopt. W7at de heer Roem als deskundige zegt, wil ik thans in het midden laten, maar ik wil er op wijzen, dat er bij sommige deskundigen een kentering is waar te nemen. Jaren geleden heeft men tienduizenden besteed, het zal wel niet veel schelen, om den Dom van Keulen te ontmantelen, en thans gaat men meenen, dat door de omgeving van kleine gebouwtjes een groot gebouw eerst zijn waarde krijgt. Nu zegt de heer Roem wel, dat de huisjes om de St. Bavo te Haarlem kleiner zijn dan deze, maar dat is betrekkelijk. Die hebben toch allerminst de hoogte van het Kerkgebouw en de strekking is toch. dat achtergebouw meer tot zijn recht te doen komen. In Aken heeft men met dit doel bij den bouw van bet Stadhuis dat zuiver Gothisch is, opzettelijk een klein gebouw in renaissance stijl laten staan. Dat is teekenend voor de richting van den tegenwoordigen tijd. Daarom geloof ik, dat de minderheid van Burgemeester en Wethouders terecht van meening is, dat het zaak is in deze, wat men in de dagelijksche spreekwijze noemt, de kat uit den boom te zien. Wij moeten de huisjes voorloopig laten staan, dan kan later nog altijd tot afbraak besloten worden. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders echter is van meening, dat het aanzicht van de huisjes niet fraai is en er geen architectonische schoonheid in is, waarom ze zouden moeten blijven staan. Wordt het voorstel van den heer Zaalberg, om in beginsel te besluiten de huisjes vooreerst niet af te breken, ondersteund? Zoo jadan maakt het een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Fokker. M. d. V. De heer Zaalberg stelt, als ik goed heb gehoord, voor, om de huisjes niet af te breken. De Voorzitter. Zoo bedoelt de heer Zaalberg het niet. De Raad besluit de gelegenheid te openen, dat de huisjes niet worden afgebroken. De heer Fokker M. d. V. Terecht heeft de heer van Hoe ken opgemerkt, dat in 1903 een overeenkomst van koop en verkoop is gesloten, waarbij de gemeente heeft verkocht aan de gemeentecommissie de huisjes, met daarbij de bindende voorwaarde, dat de verkoop wordt vernietigd, als de huisjes niet voor 1 Mei 1909 worden afgebroken. De commissie ver zoekt daarvan te worden ontheven. Eenige stemmenNeen De heer Fokker. De heer Jesse verzoekt het. Werd dit verzoek ingewilligd, dan zou dus de Gemeentecommissie eigenaresse zijn van de huisjes zonder eenige conditie en dan is de gemeente ze kwijt. Dat is niet de gewenschte toestand. Daar was het in 1903 niet om te doen. Ook de Gemeente commissie is, zooals de Voorzitter terecht zeide, een contrac- teerende partij. Wij kunnen niet besluiten of de huisjes moe ten worden afgebroken. Daarover hebben wij nu het zeggen alleen niet meer. W7ij moeten de Gemeentecommissie verzoe ken, of zij goed kan vinden, dat die bepaling wordt gewijzigd. Dan kan men bijv. stellen 1 Juli of 1 Augustus en intusschen onderhandelen. Wij moeten dus voorzichtig zijn. Ik zou gaarne willen vernemen, op welke wijze Burgemeester en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 8