32
DONDERDAG 11 MAART 1909.
zegt: »Maar nu ben ik hoogleeraar en ik wil de ziektege
vallen demonstreeren", dan zegt de slager, en hij kan in zekere
gevallen gelijk hebben,: »Ja, maar ik wil laten slachten." En
dan krijgt men conflicten, mijnheer de Voorzitter. Het komt
mij voor, als de commissie merkt, dat men in die richting
zai gaan. en dat betreft de exploitatie van het Slachthuis,
dat het dan op den weg van de commissie ligt, den Raad
er nog op te wijzen en dat het daarom maar verstandiger
is af te wachten, wat de commissie over de exploitatie en
hoe daarop kan worden bezuinigd, rapporteert.
Ik zou nog één vraag aan Burgemeester en Wethouders
willen doen en daarop gaarne een positief antwoord verlangen,
naar aanleiding van een zinsnede, die ik heb gevonden in
een brief van Curatoren van 22 December 1908. »Uw bereid
verklaring om in afwachting van het tot stand komen van
de overeenkomst reeds thans behoudens des Raads goedkeuring
het Slachthuis ter beschikking te stellen, wordt door ons
zeer gewaardeerd". Een goedkeuring van den Raad is niet
gevraagd. Wat hebben nu Burgemeester en Wethouders
bereid verklaard ter beschikking te willen stellen aan den
buitengewoon hoogleeraar? En wat moest de Raad goed
keuren? Üp deze vragen had ik gaarne een antwoord, mijn
heer de Voorzitter.
Dan kom ik tot hetgeen de heer Eerstens heeft gezegd.
Deze meent, dat er een misverstand heerscht. Ook de heer
Zwiers heeft daarover gesproken. De heer Eerstens heeft
zichzelf tegengesproken, flij heeft gezegd, dat de pathologie
niet wordt beoefend in geen enkel Slachthuis, maar dat het
noodig is voor vee- en vleeschkeuring. Later zeide hij, dat
altijd voor vee- en vleeschkeuring wat aan pathologie is ge
daan, tenminste, als ik hem wel begrepen heb.
Als ons nu wordt voorgehouden, dat de Raad deze voor
dracht moet aannemen, omdat wij anders Curatoren erg
dupeeren, dan moet ik toch zeggen, bij al den eerbied, dien
ik voor Curatoren heb, dat wij daarvoor niet moeten zwichten.
Want ik geloof niet, dat wij de Curatoren dupeeren, maar
veeleer den buitengewoon hoogleeraar. Het is geen verzoek
dat oorspronkelijk is uitgegaan van Curatoren. Neen het is
uitgegaan van den buitengewoon hoogleeraar. Die heeft het
gevraagd aan Curatoren, welke het op hun beurt gevraagd
hebben aan Burgemeester en Wethouders en dezen hebben
den Directeur, die dezelfde is als de oorspronkelijke ver
zoeker, om advies gevraagd. Dat advies luidde gunstig en
nu hebben Burgemeester en Wethouders die het voorrecht
genieten, een van de Curatoren in hun midden te zien, een
van de verzoekers, mijnheer de Voorzitter, die natuurlijk daar
en hier het verzoek verdedigt, ons deze voordracht gedaan,
maar dat is voor mij nog geen reden, om met de voordracht
mede te kunnen gaan.
Overigens moet ik nog opmerken, dat er in het contract
staat, dat wij elk jaar het contract met drie maanden opzeg
gingstermijn kunnen opzeggen. En willen wij in dit geval
te goeder trouw handelen, dan zullen wij moeten overwegen
dat, blijkt uit het onderzoek van de Commissie, dat er aan
het Slachthuis te veel rekening wordt gehouden met het
onderwijs, wij het Rijk gedurende het heele jaar 1910 moeten
laten profiteeren van dezelfde gunstige condities als te voren
willen wij fatsoenlijk blijven, dan moeten wij niet na 1 October
het Rijk in minder gunstige conditie gaan brengen.
Naar aanleiding daarvan verzoek ik den heeren dringend
bl mijn motie aan te nemen, of, mocht deze worden verworpen,
omdat men onmiddellijk wil beslissen, het voorstel van Burge
meester en Wethouders te verwerpen.
De heer van Gruting. M. d. V. De woorden van den heer
Zwiers hebben mij veel genoegen gedaan, omdat ik daaruit
precies heb vernomen, wat wij nu eigenlijk voor die driehonderd
gulden afstaan. De hoogleeraar demonstreert verschillende
pathologische preparaten, en bestaan deze uit verloren materiaal.
Er is een oogenblik gesproken van levend materiaal, maar ik
meen, dat, waar het gaat om vergelijkende pathologische ana
tomie, er alleen sprake kan zijn van het materiaal van doode
dieren, het materiaal dat eigenlijk in den oven verbrand had
moeten worden. Het doet mij genoegen, dat de heer Zwiers
dat duidelijk heeft gezegd. Had ik dit geweten, dan zou ik
ongetwijfeld niet met de motie van den heer Fokker zijn mee
gegaan, want nu krijgen wij geld voor materiaal, dat voor
een gewoon mensch feitelijk geen waarde meer heeft. Het is
misschien moeilijk te begrijpen voor iemand die buiten deze
wetenschap staat, welke groote waarde deze preparaten hebben.
Als ik dit vooruit had geweten, dan zou ik zonder twijfel niet
zijn meegegaan met den heer Fokker
Er is nog iets. Eenigen tijd geleden hebben wij den heer
de Jong toegestaan op te treden als buitengewoon hoogleeraar.
Dat heeft de heer de Jong te danken niet alleen aan zijn
buitengewone bekwaamheid, maar ook aan het feit, dat Leiden
een inrichting bezit, vaar het materiaal voor vergelijkende
pathologie voorhanden is, want juist alleen het abattoir is in
staat dat materiaal te leveren. En niemand minder dan mijn
leermeester op dit gebied. Prof. Hamburger, heeft
gezegd, dat de medici zoo weinig studie maken van vergelij-
iende pathologie, niet omdat zij niet willen, maar omdat zij
niet kunnen, want zonder goed materiaal is deze studie
onmogelijk. Ik, als veearts, zou het dan ook ten zeerste be
treuren, als dit materiaal, dat voor particulieren geen waarde
neeft, niet zou worden dienstbaar gemaakt aan de wetenschap.
Wat er ook moge gebeuren, ik zal het steeds heerlijk, en voor
mijzelf zoowel als voor onze gemeente een geluk achten, niet
alleen dat wij hier hebben een hoogleeraar, die veearts is,
maar ook beschikken kan over het materiaal, dat voor de
studie van zijn wetenschap onontbeerlijk moet worden genoemd.
Derhalve herhaal ik nogmaals, als ik vooruit geweten had, dat
dit inderdaad het geval was, dan had ik voorzeker niet mijn
stem gegeven aan de motie-Fokker.
Bovendien wil ik nog even zeggen, waarom ik gemeend
had, dat het anders zou zijn. Ik had gedacht, dat het was
zooals de heer Sijtsma het voorstelde, nl. dat als er mate
riaal aan het abattoir is, dat dit daar verwerkt moest worden.
Daarvoor is personeel noodig. Daarvoor is een hoogleeraar
noodig, een hoogleeraar, die ook gemeenteambtenaar is en
zou nu de hoogleeraar niet veel te veel tijd besteden om de
praeparaten te praepareeren en deze aan zijne studenten te
demonstreeren Daarvoor waren wij bang en omdat wij niet
precies wistenwaarvoor die f 3Ö0 warenheb ik mede
kunnen gaan met de motie-Fokker. Nu de heer Zwiers mij
zegt, dat die 300 alleen zijn voor het materiaal, dat
gevonden wordt bij dieren, die aan een of andere ziekte
hebben geleden, geloof ik, dat wij unaniem kunnen zeggen,
dat wij vrij onze stem kunnen geven aan het voorstel om
die f 300 te aanvaarden. Dat is mijn meening, mijnheer
de Voorzitter.
De heer Sijtsma. Zwiers is je paus!
De heer Pera. M. d. V. Na hetgeen reeds door den heer
Roem is opgemerkt zal ik daarover zwijgen. Die heeft het
druk gehad over een stukje koe en een heele koe. Het
groote werk zit niet in de heele koe, maar wel in een klein
stukje er van, en juist dit maakt den omvang van het werk
zoo twijfelachtig.
Uw opmerking, mijnheer de Voorzitter, dat mijn vergelij
king nog niet eens de gewone waarde heeft van mank te
gaan, doch zelfs geen beenen heeft, noopt mij tot de opmer
king, dat beeldspraak mooi is als zij steekhoudend is. 01 dat
hier het geval is, mag een ander beoordeelen, In elk geval,
als mijn vergelijking geen beenen heeft, dan is dat niet mijn
schuld, maar wel die van Burgemeester en Wethouders,
want de vergelijking is niet door mij uitgedacht, maar juist
door hen in de wereld gebracht. Zij zeggen: »Wij zullen het
niet ontkennen, dat wij door de ervaring wel eenigszins hui
verig geworden zijn de wetenschap al te nauw aan de ste
delijke inrichtingen te verbinden." Dat geeft mij volle recht
hier de zaak te berde te brengen en te wijzen op de vele
banden tusschen wetenschap en Slachthuis. Ik geloof, dat op
het oogenblik de heeren Zwiers en van Gruting druk bezig
zijn te bewerken, dat er een vergissing begaan wordt, om
het zoo uit te drukken.
Men spreekt onophoudelijk over het gebruik van materiaal,
alsof dat de kosten zou bijbrengen. Dat heb ik er nooit in
gezien. Wel vrees ik, waar ook aanvankelijk de heer van
Gruting voor gevreesd heeft, dat de werkzaamheden, die er
uit voort zullen vloeien voor het Slachthuis niet zijn te over
zien en de kosten belangrijk zullen zijn. Al dergelijke dingen
worden zoo gemakkelijk beredeneerd en vastgesteld en over
legd achter de schrijftafel, maar in de practijk komen an
dere dingen voor den dag. Ik blijf constateeren, dat de
kosten, hoeveel nadruk, u, mijnheer de Voorzitter, ook ge
legd hebt daarop, dat die gering zijn, niet te overzien zijn.
Ik moet mij dus vierkant tegen de zaak verklaren.
De heer Roem. M. d. V. Ik wil den heer Fokker nog even
opmerken, dat ik meen gezegd te hebben, dat dat kleine ka
mertje is een laboratorium van den hoogleeraar. Het demon
streeren gebeurt in de collegekamer uit kleine fleschjes (prae
paraten). Dat is een andere plaats, dan waarover ik heb
gesproken.
Wat de heer Pera zegt over het stukje koe en de heele
koe, daaromtrent heb ik alleen opgemerkt aan den heer
Sijtsma, dat het niet de bedoeling kon zijn een heele koe
naar het Boerhaave-laboratorium te brengen. Daarvoor is geen
plaats. Juist die deelen, die ziek zijn, worden er gebracht, en
dat zijn kleine stukjes.
De heer Fokker. M. d. V. Vergun mij, nog een kort
woord te zeggen. Ik ben geschrokken, na wat de heer van
Gruting in het midden heeft gebracht. Ik begrijp niet, hoe
hij zoo ineens van meening is veranderd, nadat de heer
Zwiers een kort woord heeft gesproken. Hij is misschien ge
biologeerd! Heeft de heer van Gruting dan niet gelezen den