30
DONDERDAG 11 MAART 1909.
ratorium gaan. Nu is het moeilijk te weten, of wat daar heen
gaat nog waarde heeft voor de slagers.
Maar wanneer er een stuk voor de studie noodig is, dat
ook de slager zou kunnen gebruiken, dan komt de directeur,
tevens buitengewoon hoogleeraar, al weer voor een moeilijke
keuze. Toch wil ik aannemen, dat die keuze strikt recht
vaardig geschieden zal. Maar dan nog zullen wij den schijn
niet kunnen vermijden, dat de slagers zeggen: »Iets dat mij
eigenlijk toebehoort gaat naar het laboratorium, en wordt
daar gebruikt voor studie, wat toch het Slachthuis niet aan
gaat". En nu kom ik weer terug op wat de heer Aalberse
in de vorige vergadering zeide, nl. dat wij alle stof tot praatjes
moeten vermijden. Het moet onmogelijk zijn, dat men zegt:
Iets dat de slagers en de gemeente aangaat, wordt gebruikt
voor universitair onderwijs.
Alles bijeengenomen, zal ik voor de motie stemmen, dat
lijkt mij de beste weg. Als de commissie, die de aangelegen
heden van het Slachthuis thans onderzoekt, haar conclusies
heeft getrokken, dan zullen wij waarschijnlijk beter over deze
zaak kunnen oordeelen.
Wordt de motie verworpen, dan zal ik ook tegen de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders stemmen. Ik zou
daar mijn stem misschien aan geven, indien er hier sprake
was niet van 300, maar van f 3000! Later hebben wij
misschien berouw van zulk een lagen prijs, en dan zal de
directeur-hoogleeraar zeggen: Gij hebt de overeenkomst ge
sloten, en nu moet gij er u aan houdenDan zal men, maar
te laat, inzien welk een schadepost het is voor de gemeente.
Daarom hoop ik, dat de meerderheid van den Raad het met
mij eens zal zijn, en vóór de motie zal stemmen, en als deze
valt tégen het voorstel.
De heer Pera. M. d. V. Om mijn standpunt ten opzichte
van deze zaak bloot te leggen, wil ik gebruik maken van een
door Burgemeester en Y\ethouders indertijd afgelegde ver
klaring, ter gelegenheid van de oprichting van onze desinfectie-
inrichting. In het Ingekomen Stuk No 259, 1907, leest men:
»De Gezondheidscommissie wil aan de gemeentelijke desinfectie-
inrichting verbonden zien een eenvoudig ingericht bacteriolo
gisch laboratorium, ten dienste van den adviseerenden of
controleerenden geneeskundige, die het wetenschappelijk beheer
der inrichting zou moeten voeren. De kosten van inrichting
daarvan zouden slechts luttel behoeven te zijn, en de daarin
te verrichten bacteriologische onderzoekingen zouden aan den
dienst der besmettelijke ziekten niet weinig ten goede kunnen
komen. Zulk een bacteriologisch laboratorium," zeggen Burge
meester en Wethouders, „wil ons College niet. Wij willen
niet ontkennen, dat wij door de ervaring wel eenigszins
huiverig geworden zijn om de wetenschap al te nauw aan
onze gemeentelijke inrichtingen te verbinden, en wij zou
den ons daarom dan ook tot de oprichting van een een
voudige, practische desinfectie-inrichting willen bepalen, wel
natuurlijk eene aan alle in billijkheid aan een dergelijke in
richting te stellen eischen beantwoordende, maar daarnaast
niet tevens als nevendoel de bevordering van wetenschappe
lijke doeleinden beoogende. En in dezen gedachtegang is er
dus ook voor een bacteriologisch ontwikkelden medicus, belast
met het wetenschappelijk beheer, aan onze inrichting geen
plaats". Mijnheer de Voorzitter! Op deze verklaring is in
dertijd niet in 't bijzonder gewezen geworden, hoewel zij wel
mijn aandacht getrokken heeft. Ik heb er toen over gezwegen,
omdat ik meende, dat men er eene spitsvondigheid in zou
willen zien tegenover het Slachthuis, wijl die zaken toen niet
aan de orde waren
Thans echter moet ik er aan herinneren, omdat bij die ge
legenheid duidelijk gebleken is, hoe Burgemeester en Wet
houders denken over de gevolgen van een te nauw verband
tusschen de wetenschap en onze gemeentelijke instellingen,
duidelijker gezegd: dat dit nauwe verband voor de gemeente
uit financiëel oogpunt schadelijke gevolgen heeft.
En nu is het misschien wat scherp gezegd, maar voor mij
is het Slachthuis zoowat zooveel als de vlieg, die terecht
komt in de spinneweb en iedere draad, die er verder gespon
nen wordt, brengt ons Slachthuis in grooter moeilijkheid.
Ik verklaar daarom ook, dat ik nu zal stemmen voor de
motie-Fokker. Maar wanneer ook de zaak in behandeling
komt om voor goed deze verbinding tot stand te brengen
dan zal ik mij beslist tegen verklaren. Er is, en dat heeft
de heer Sijtsma juist opgemerkt, geen grens aan te wijzen
tot hoever de geldelijke gevolgen van dit verband zich zullen
uitstrekken, en welke werkzaamheden er al aan verbonden
zullen zijn.
Krachtens het standpunt, door Burgemeester en Wethou
ders zelf ingenomen, moeten wij alles afsnijden, wat nog
grooteren last op ons Slachthuis zal kunnen leggen, de moei
lijkheden zal vermeerderen en de kosten verhoogen. In plaats
van ons nog verder te wikkelen in wetenschappelijke aange
legenheden, moeten wij ons terugtrekken op het gewone ter
rein van een goede exploitatie van het Slachthuis.
De heer Roem. M. d. Y. Ik hoop, dat niettegenstaande de
bestrijding door de heeren Fokker, Sijtsma en Pera het
voorstel van Burgemeester en Wethouders zal worden aan
genomen.
Het materiaal, waarover de heer Sijtsma spreekt, bestaat
niet uit een koe....
De heer Sijtsma. Een stuk van een koe!
De heer Roem. Een stuk van een koe dan. Zeker een klein
gedeelte, een bacterie is ook een beestje. Het zullen bacteriën
zijn, die gevonden worden in de ademhalings- en andere
organen. Er zullen, zooals in het praeadvies gezegd wordt
voor de vergelijkende pathologie vergelijkingen gemaakt worden
tusschen de bacteriën, die gevonden worden in het Slachthuis
in de dieren, en in het Boerhaavelaboratorium in den mensch.
Ik wil nog iets zeggen, over hetgeen de heer Pera
gezegd heeft. Hij heeft een zin aangehaald uit de stukken
over de desinfectie-inricbting. dat men zich los zal maken
althans zoo min mogelijk zaken zal verbinden aan de desin
fectie-inrichting.
Het is hier een andere zaak. De instrumenten worden aan
het Rijk, aan de Universiteit geleend en daarvoor ontvangt
men een flinke som. Er wordt geen wetenschappelijk onder
zoek gedaan. De vergelijking geschiedt aan het Boerhaave
laboratorium. Nu zou ik wel eens willen zien, hoe het moge
lijk is groote stukken, als een koe, naar dat laboratorium te
brengen, als ik zeg dat de werkplaats van den hoogleeraar
in de vergelijkende anatomie de helft is vau de ruimte,
waarin de kachel hier staatop de tweede verdieping.
Nu lijkt bet mij toch eigenaardig, dat de heeren erover
uit zijn om een grootere som van het Rijk te krijgen. Al
werd er niets gevraagd, dan zou de zaak voor mij nog aan
trekkelijk zijn. Ik vind, dat men hier in Leiden veel te
weinig denkt aan het groote belang, dat de Universiteit voor
de stad heeft. Men moest alles in het werk stellen om te
zorgen, dat de Universiteit van Leiden de eerste in het land
blijft. Daarvoor acht ik een offer van ƒ300 als dit gebracht
moest worden niet groot genoeg. Integendeel vind ik, dat
ieder lid van den Raad de zedelijke verplichting heeft om
mede te werken, dat de Universiteit van Leiden de eerste
blijft.
De Voorzitter. Ik wensch enkele opmerkingen te maken,
naar aanleiding van wat door de verschillende sprekers tot
nu toe in het midden is gebracht. De heer Fokker maakt
zich al gereed voor de tweede maal het woord te voeren, en
ik wil hem voor zijn. Ik wil zeggen, dat ik mij gaarne aan
sluit aan de rede van den heer Roem. Het komt ook mij voor,
dat bij deze gelegenheid wel wat te veel uit het oog verloren
wordt, dat de Raad van Leiden ten aanzien van de weten
schap een roeping heeft en wel in zijn qualiteit van Gemeente
raad van Neêrland's eerste universiteitsstad. Het komt mij
voor, dat, wanneer de belangen van de wetenschap in het
spel zijn, wij er .wel iets voor mogen voelen, dat weten
schappelijk onderzoek kan plaats hebben met gebruikmaking
van een onzer plaatselijke instellingen. Te meer, waar, zooals
ik hoop aan te toonen, dit onderzoek kan plaats hebben,
zonder dat de belangen van de daarbij betrokkenen in het
minst worden geschaad, terwijl bovendien de gemeente, door
de gelegenheid tot dat onderzoek te openen, toch nog een
vrij aardig bedrag kan opstrijken. De heer Sijtsma roept:
»Maar 300", inaar ik laat daar onmiddellijk op volgen,
dat wij die 300 zullen krijgen voor iets dat der gemeente
niets kost, hoegenaamd niets! Daarom te meer kan ik mij
met zooveel instemming bij de rede van den heer Roem
aansluiten.
Ik wil dan beginnen met iets te zeggen, naar aanleiding
van wat de heer Fokker bij wijze van inleiding in het midden
heeft gebracht. Hij is opgetreden als woordvoerder van de
commissie die in de vorige Raadsvergadering is benoemd, en
namens die commissie zegt hij gemachtigd te zijn tot de
verklaring, dat de commissie als zoodanig tegen de motie
geen bezwaar heeft. Ik moet daar, evenals de heer Eerstens,
toch krachtig tegen opkomen. Het mandaat dat hier in dezen
Raad aan de commissie werd gegeven, sluit immers geenszins
in, dat zij hier heeft op te treden als ongepatenteerd adviseur
in zaken die buiten hare opdracht vallen! Wij hebben de
commissie op het oogenblik de macht gelaten, zich te plaatsen
boven het reglement, maar ik mag toch wel zeggen, dat dit
in dit geval gevaarlijk zou kunnen zijn, want art. 57 reglement
van orde zegt duidelijk, dat de commissie, zoolang haar op
dracht niet anders luidt, een schriftelijk verslag indient.
Voordat aan deze voorwaarde voldaan is, behoeven wij hier
van de commissie verder niets te merken. Komt nu een van
de Raadsleden, namens de commissie, een verklaring afleggen,
dan kunnen wij dat Raadslid gevoegelijk tugemoet voeren,
dat wij hem vriendelijk danken voor deze mededeeling, maar
dat wij ze blijven beschouwen als een opmerking van een
individueel lid, daar het met het mandaat van de commissie