DONDERDAG 11 MAART 1909. 27 ïitting van Donderdag 11 Maart 1909. Voorzitter: de Heer Burgemeester Mr. N. DE RIDDER. Geopend, des namiddags te twee uur. Te behandelen onderwerpen 1° Benoeming van een hoofd der Meisjesschool le klasse. (71) 2° Benoeming van een onderwijzer aan de school 3e klasse No. 6 (vacature Fridsma). (68) 3° Benoeming van een onderwijzer aan de school 3e klasse No. 6 (vacature van der Kwast). (68) 4° Benoeming van eene 2e onderwijzeres in de handwerken aan de school 3e klasse No. 3. (67) 5° Benoeming van een opzichter der Gemeentewerken. (69) 6° Verzoek van Dr. W. de Jong om continuatie in de be trekking van schoolarts. (74) 7° Idem van den heer H. W. Blote. (74) 8° Benoeming van een lid van het Bestuur der Handels- bediendenvereeniging «Kennis is Macht". (70) 9° Voorstel tot het aangaan van eene overeenkomst met het Rijk in zake de beschikbaarstelling van de hulpmiddelen van het Openbaar Slachthuis voor het onderwijs in de ver gelijkende pathologie aan de Universiteit. (43) 10° Voorstel tot aankoop van het perceel Pieterskerkgracht 11. (75) 11° Verzoek van Alex Nerincx om ontheffing of vermindering van hem opgelegde boete wegens te late oplevering van vier zuiverkisten ten behoeve van de Stedelijke Gasfabriek (63) 12° Voorstel om de Commissie voor het Stedelijk Museum te machtigen het restant van de voor restauratie van schilde rijen beschikbaar gestelde gelden te besteden voor den aan koop van een schilderij van Gerard Dou. (72) 13° Voorstel om de portierswoning van het Caeeiliagasthuis onder zekere voorwaarden kosteloos ter bewoning af te staan aan J. H. Bleyie, desinfecteur bij Gemeentewerken. (73) 14° Verzoek van H. J. Jesse om terug te komen op het besluit, waarbij bepaald is dat het gebouwtje naast de zuidelijke zijbeuk van de Hooglandsche kerk moet worden afgebroken. (52) 15° Verzoeken van N. van der Walle c.s. en van J. Verwey de Winter om bestendiging van de door hen tot dusver genoten verhooging van wedde wegens het bezit der akte Teekenen of Gymnastiek. (47) 16° Voorstel tot verbouwing en uitbreiding van de Jongens school 2e klasse en tot beschikbaarstelling van de daarvoor benoodigde gelden. (44) 17° Verordening op den invoer, het vervoer, den doorvoer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de gemeente Leiden. (36) 18° Verordening tot voorkoming van brand. (59) 19° Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1908. (58) Tegenwoordig zijn 28 leden als de heeren: Driessen, van der Eist, de Boer, Wildeboer, Bots, Fokker, Fockema Andreae, Roem, Bosch, Vergouwen, A. Mulder, van Hoeken, Sijtsma, Reimeringer, Zaalberg, van Tol, Corts, Harte velt, P. J. Mulder, Zwiers, Kerstens, Korevaar, Pera, van der Lip, van Hamel, Briët, van Gruting en de Vries, alsmede de Burge meester, Voorzitter. Afwezig zijn de heeren: Meuleman, wegens verhindering, Aalberse, wegens Kamerzitting en Timp, wegens uitstedigheid. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering van 25 Februari 1909, worden goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1°. Missive van Gedep. Staten ten geleide van een afschrift van het Kon. Besluit, houdende goedkeuring van het raads besluit van 21 Januari j 1. tot wijziging van het reglement voor de hulpkantoren der Stadsbank van Leerling. 2°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot verhuring van de perceelen Lok horststraat Nis 18 en 20, Oude Singel 34 en het stukje grond aan de Boommarkt. 3°. Missive van den Commissaris der Koningin ten geleide van een extract uit het Kon. Besluit van 27 Februari j.l. No. 10, houdende benoeming van Mr. N. de Ridder tot Burgemeester van Leiden. 4°. Dankbetuiging van het Hoofd der school 3e klasse No.;# voor zijn overplaatsing naar de nieuwe school 3e klasse No. 8. 5°. Mededeeling van Gedep. Staten dat de Rijksbijdrage, krachtens art. 48 der Lager Onderwijswet, over 1909 bij voor schot uit te keeren, is vastgesteld op /"106820. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adressen van Dr. P. J. H. Cuypers en van het Hoofd bestuur van de maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, in zake de slooping van het huisje ten zuiden van de Hoog landsche Kerk. Deze stukken luiden als volgt: Roermond, 28 Februari 1909. Aan den Raad der gemeente Leiden. In een advies, door het College van Burgemeester en Wet houders aan Uwen Raad uitgebracht, wordt aangeraden te volharden bij een in 1903 genomen besluit tot slooping van het gebouw, door den Leidschen Architect van der Helm op getrokken tegen den voet en aan de Zuidzijde der Hoge- landsche kerk. Als motief wordt gezegd dat de afbraak van dit gebouw de architectonische schoonheid der kerk meer tot haar recht zal doen komen, en wordt voorts herinnerd aan een overeenkomstig advies dat (blijkens een schrijven van de gemeente-commissie van het Ned. Herv. kerkgenoot schap van 11 Febr. 1903) indertijd door Jhr. de Stuers en door mij zou zijn gegeven, en hierop neerkomende, dat wij zouden hebben aangeraden langzamerhand de verschillende huisjes rondom de kerk te amoveeren, daar deze het gebouw zeer ontsieren. Tegen een en ander moet ik in het belang van het monu ment, van de Nederlandsche architectuur en van het uiter lijk aanzien Uwer stad opkomen. Het kan slechts aan een misverstand toegeschreven worden, dat Kerkvoogden den Heer de Stuers en mij het bovenbedoeld advies in den mond leggen. Nooit heb ik tot de amotie van het gebouw van van der Helm geadviseerd. Als ik de amotie van rondom de kerk staande huisjes heb aangeraden, heb ik het oog gehad op de woningen aan de Noordzijde der kerk, langs de Wintersteeg, welke inderdaad de kerk voor het oog verbergen en door haar blokvorm aan het aanzien van het monument afbreuk doen. Het gebouw van van der Helm, aan de Zuidzijde, daaren tegen dient naar mijne overtuiging wegens het gebouw zelf en in het belang der kerk behouden te blijven en op grond dezer overtuiging heb ik den 4 Mei 1906, toen ik hoorde van het denkbeeld om het te amoveeren, dan ook met den Heer de Stuers mij tot den Minister van Binnenlandsche Zaken gewend en bij Zijne Excellentie aangedrongen om het noodige te doen ten einde die amotie te voorkomen. Thans kom ik rechtstreeks bij Uwen Raad op het behoud aandringen. Het gebouw van van der Helm is op zichzelven beschouwd kenmerkend voor den oud-hollandschen stijl der XVlIe eeuw en voor het talent van een verdienstelijken Leidschen Architect, Deze overweging moet reeds voldoende zijn om het niet dan bij dringende noodzakelijkheid te ver nielen. En waar is die noodwendigheid? het gebouw staat niemand in den weg; het kan de een of andere nuttige be stemming krijgen; waarom het dan gesloopt? Het heet dat dit zal moeten geschieden in het belang der kerk, om hare architectonische schoonheid meer tot haar recht te doen komen. Deze beschouwing echter aarzel ik niet volkomen onjuist te noemen. Het tegendeel is waar. Het is een erkend feit dat een klein en laag gebouw, geplaatst aan den voet van een groot monument de afmetingen van dit laatste veel grooter en grootscher doet schijnen, en derhalve aan het aanzien daarvan en aan den indruk, dien het op den toe schouwer maakt, ten goede komt. Dit laat zich gemakkelijk hieruit verklaren, dat zulk een klein gebouw, met kleine onderdeelen (deuren en vensters enz.) den toeschouwer een schaal aanbiedt, waarmede hij als bet ware onbewust de af metingen van het groote monument schat; de vergelijking tusschen het kleine en het groote gebouw verhoogt het aan zien van dit laatste. Dit wordt tegenwoordig gelukkig meer en meer ingezien, ook in ons land, waar b.v. aan de St. Bavokerk te Haarlem een rij lage woningen, aan de O. L. V. kerk te Maastricht, waar een klein wachthuis behouden en gerestau reerd zijn geworden. De eenige reden die er kan zijn om dergelijke kleine gebouwen op te offeren is dat zij eenig sierlijk beeldhouwwerk van het hoofdmonument verbergen of op zich zeiven wegens gebrekkiger) bouw wanstaltig zijn; geen van beiden is hier het geval. Het is mijne overtuiging dat de amotie van het huis van der Helm aan het monument afbreuk zal doen, terwijl de instandhouding daarvan ten goede zal komen, terwijl voorts de slooping een verdienstelijk werk van een Leidsch bouw meester der XVIIe eeuw verloren zou cjoen gaan,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 1