20
DONDERDAG 25 FEBRUARI 1909.
veeren. Want, zooals een van de sprekers reeds opmerkte,
op dergelijke gronden gaat men geen onderzoek aan, dat
misschien maanden tijd kan kosten. In de tweede plaats
noemt men als motief den schrik, die de mensehen om het
hart is geslagen bij het zien van de woorden in het prae-
advies van Burgemeester en Wethouders over het tekort bij
de exploitatiekosten van het abattoir, ten bedrage van ƒ14000.
Over deze verbazing heb ik mij wel eenigszins verbaasd.
Want het vorig jaar bij de begrooting heeft iedereen, heeft de
geheele Raad inzage kunnen nemen van de stukken, waarin
het tekort wordt verklaard. En noch Burgemeester en Wet
houders, noch de Commissie voor het Slachthuis hebben in
de drie maanden, die sedert verloopen zijn, iets anders kunnen
doen, dan uitvoering geven aan de bestaande verordeningen,
en aan de zonder verzet, zelfs zonder stemming goedgekeurde
begrooting.
Die begrooting geeft een summarisch overzicht van de in
komsten en uitgaven. De inkomsten, voor zoover zij beheerscht
worden door verordeningen en heffingen, behooren tot de
macht van den Raad. Voor zoover ze afhankelijk zijn van het
aantal malen, dat van de inrichting gebruik wordt gemaakt,
kan niemand onzer er iets aan veranderen. De kosten echter
staan zeer zeker voor een groot deel in de macht van den
Raad, die daarin een vermeerdering of vermindering kan aan
brengen. Het heeft mij dan ook zeer verwonderd, dat niemand
zich toen verzet heeft tegen de uitgaven, die door Burge
meester en Wethouders werden voorgesteld voor de exploi
tatie, ofschoon men zag, dat daardoor een aanzienlijk tekort
ontstond. Men verwondert zich nu over die ƒ14000; ik ver-
verwonder mij erover, dat men dat toen niet inzag. Ik laat
daar, ol misschien door een andere, eenvoudiger inrichting,
waarop ik aanstonds hoop terug te komen, het tekort kleiner had
kunnen zijn. Maar een verwijt daarover was slechts bij deoprich-
ting op zijn plaats geweest. Wij staan nu eenmaal voor het feit,
dat wij hier een inrichting hebben, wier stichting eenige tonnen
gouds gekost heeft. Wij weten allen, dat Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland niet heel gemakkelijk zijn, waar het
gemeentelijke leenigen betreft, voor de wijze van aflossing.
Verder heeft het Slachthuis natuurlijk onderhouds- en
reparatiekosten meegebracht en daarvan wil ik, uit het
hoofd citeerende, enkele cijfers in herinnering brengen. De
aflossing bedraagt op het oogenblik ƒ9000 per jaar,.en zal
later nog stijgen. Natuurlijk bedroeg die nul in de eerste
jaren van de oprichting. En de onderhoudskosten, die de eerste
jaren miniem waren, zijn natuurlijk, evenals elk gebouw dat
ouder wordt, gestegen. Daarbij komen buitengewone, niet
te voorziene kosten van onderhoud: scheurende vloeren,
stukgevroren tegelwanden, verzakkende en afgebroken rio-
leetingen. Die buitengewone kosten voor reparatie, bij de
begrooting gevraagd en toegestaan, bedragen niet minder dan
mille. Met de ƒ9000 komen we daardoor reeds tot 12.500, ter
wijl de inkomsten slechts onbeduidend stegen. Daarbij herinnere
men zich, dat de vroegere vleeschkeuring jaarlijks ruim ƒ3000
kostte, waardoor dus het bedrag van ƒ14000 meer dan voldoende
verklaard is. Ook dat motief, zoo voorgesteld, moet ik dus
aiwijzen. Toch heb ik mij van den aanvang af niet zeer sterk
tegen de motie gekant, en sta ik ook thans niet onwelwillend
er tegenover, omdat ik zelf ook wel eens gaarne wil zien, of
misschien door een zuiniger opzet, door wijzigingen van de
bestaande verordeningen, de last, die voor de Gemeente wel
wat drukkend wordt, niet kan worden verminderd of zelfs
afgewenteld.
In de eerste plaats de inrichting. Wanneer men de
inrichting van het Slachthuis beziet, dan zal de een die be
scheiden noemen en de ander luxueus. Daarover moge ten
allen tijde verschil van meening blijven bestaan, we staan nu
eenmaal voor het feit. Wij hebben echter personeel, stallingen,
een volledigen slacht- en keuringsdienst, zooals die door U
allen bekende verordeningen is geregeld. Misschien zou nu
door wijziging van de daarvoor bestaande verordeningen het
tekort zijn te reduceeren en ik zal de eerste zijn om dat toe
te juichen, want niets is mij liever dan een Slachthuis te
hebben, dat zoomin mogelijk kost, dat liefst zijn eigen kosten
dekt
De heer Pera. En nog wat in den zak brengt.
De heer Zwiers. Eer dat dat mogelijk zal zijn, mijnheer
Pera, zullen er mogelijk nog wel een 25 jaar verloopen
En daarom, wanneer de voorsteller blijft volharden in de
meening, in zijn toelichting uitgedrukt, dat het hier geldt
een commissie, die een eind moet maken aan «praatjes'',
kan ik mij met die motie niet vereenigen. Wil men er daar
entegen het volkomen neutrale, zakelijke karakter aan geven
van een commissie, die een vergelijking zal maken tusschen
de hier bestaande verordeningen, inrichting enz. met de toen
maals bestaande, en met de in den tusschentijd gebouwde
inrichtingen van denzelfden aard in Nederland, dan heb ik
er niet het minste bezwaar tegen. Had de heer Aalberse dat
van den aanvang af gezegd, dan geloof ik, dat noch bij den
heer Eerstens, noch bij eenig ander lid van de commissie
eenige wrevel, die natuurlijk wel werd opgewekt, zou zijn
ontstaan. Voor zoover ik weet hebben de leden van de be
staande commissie niets tegen een vergelijkend onderzoek om
te zien, of er te bezuinigen valt. Zij hebben echter bezwaar,
en dat bezwaar deel ik, tegen den vorm, waarin de motie
werd gegoten. Zooals ze is ingediemi en toegelicht, zal ik er
dan ook mijn stem niet aan kunnen geven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb een der moties mede
onderteekend, en ik ben dus een voorstander van de Raads
commissie. Maar ik ben dat niet op dezelfde gronden als de
heer Aalberse en hier kom ik in het vaarwater van den
heer Zwiers ik ben het niet eens met zijn toelichting, die
hij nu weer krachtig heeft herhaald. In de vorige vergadering
dacht ik: hij ziet, dat de Voorzitter der Slachthuiscommissie
boos wordt, en nu zal hij van de zaak wel een mildere voorstel
ling geven, en zijn vriend Eerstens toonen, dat hij het zoo
kwaad niet meent. Maar ik ben bedrogen uitgekomen.
Ik ben het eens met, de sprekers, die meenen, datfhet niet
aangaat een onderzoek in te stellen, omdat er praatjes worden
rondgestrooid over de inrichting. Het spijt me, dat de heer
Aalberse het over dien boeg heeft geworpen. Wanneer hij
overtuigd is, dat alles zuiver in zijn werk gaat, wanneer hij
geen wantrouwen koestert, welriu, dan moet hij zijn motie
intrekken. Ik wil niet zoover gaan als de heer Pera ik zou
zeggen: laten wij hem in de commissie benoemen, want hij
weet nu al waar de fout ligt die alleen schuld werpt op
den directeur, die de inrichting ondergeschikt zou maken aan
zijn wetenschap. De heer Zwiers heeft het reeds gezegd en
ik herhaal het: Er kan wellicht bezuinigd worden, en daarom
rnoet de commissie er komen. Wij moeten zien, of het Slachthuis
niet op eenvoudiger leest kan worden geschoeid. Nu heb ik
eenigen tijd in de commissie gezeten, en men zou mij dus
kunnen verwijten, dat ik toen niet heb aangepakt, maar ik
moet opmerken, dat de commissie altijd te zwak heeft gestaan
tegenover de groote kracht van den directeur. In den regel
was zij niet in staat daartegen op te roeien. Dat heb ik
menigmaal zelf ervaren, en dat ervaren wij nu nog wel eens
als er voorstellen komen. Er is altijd een meerderheid en een
minderheid, maar de minderheid heeft in de vergaderingen
van Burgemeester en Wethouders grooten invloed, en die
invloed gaat zijdelings uit, dat is mijn ervaring, van den
directeur. Eomt er nu een commissie naast de bestaande
commissie, dan zal deze tegenover den directeur heelemaa!
onafhankelijk staan, en daarom zou ik de aanneming van de
motie toejuichen
Nu zou ik tot op zekere hoogte met den heer Fockema
Andreae willen meegaan en zeggen: «laten Burgemeester en
Wethouders dat doen". Ik vertrouw die in alle andere gevallen
volkomen, maar in dit geval eigenlijk niet meer. Burge
meester en Wethouders zeggen namelijk in het praeadvies,
dat weliswaar geen praeadvies is, maar waar toch tusschen
de regels door gelezen kan worden, dat het eigenlijk niet
noodig is, want dat de zaak al is opgehelderd. Burgemeester
en Wethouders weten het alreeds en behoeven dus geen
onderzoek in te stellen. Zij zeggen, dat de oorzaak ligt in
de tarieven, die te laag zijn en de aflossingen, die te groot
zijn. Wanneer dus de heer Fockema Andreae van meening
is, dat de commissie uit den Raad niet zoude moeten
bestaan uit mensehen, die in deze een geprononceerde
meening hebben, dan zou ik willen zeggen, dat Burgemeester
en Wethouders het dan ook niet moeten doen, want die
hebben in hun praeadvies toch zeker ook van een voorop
gezette meening blijk gegeven. Het praeadvies leert het ons
zelf en een Raadscommissie is in dit geval het best. Het zal
dan misschien nog het beste zijn om den heer Pera, die er
zoo bijzonder veel van weet, zoo 't schijnt, tot lid dier com
missie te benoemen, al zegt hij zelf het niet te willen zijn.
De heer Eerstens. M. d. V. Ik wensch te beginnen met
den heer Aalberse. Ik moet mij werkelijk met den heer
Zwiers verbazen over het doel, waarmee de heer Aalberse
heeft voorgesteld een commissie van onderzoek in te stellen.
Het is juist zooals de heer Zwiers gezegd heeft: Als de heer
Aalberse de moeite had gedaan, vóór de motie door hem
werd samengesteld even de jaarverslagen en verdere stukken
betreffende het Slachthuis na te zien, dan had hij dat zelf
allemaal kunnen lezeri. De heer Zwiers heeft eenige cijfers
genoemd, ik had die ook willen geven, doch kan die nu
verder achterwege laten. De heer Aalberse heeft getracht
zich schoon te wasschen van het verwijt, dat ik hem in de
vorige Vergadering heb gedaan, dat zijne motie een bewijs
van wantrouwen is in Burgemeester en Wethouders en de
Slachthuiscommissie. Hij heeft echter alléén herhaald wat
hij den vorigen keer gezegd heeft en is daarin dus m. i. niet
geslaagd, zoodat ik tegenover die motie hetzelfde standpunt
blijf innemen, dat ik in de vorige Vergadering reeds innam.
De heer Fokker wenscht de commissie in te stellen met
het oog op de vraag, of misschien iets zou kunnen worden