DONDERDAG 25 FEBRUARI 1909. 19 deze 'teerst werd ingediend en, wordt deze aangenomen, dan is rn. i. de motie van den heer Fokker vervallen. Na hetgeen de heer Fockema. Andreae heeft opgemerkt, wil ik over de houding van Burgemeester en Wethouders en oyer den indruk dien deze moties op Burgemeester en Wet houders hebben gemaakt verder niets in het midden brengen. De heeren zullen het overigens wel uit de stukken hebben begrepen. Maar1 de mogelijkheid, dat Burgemeester en Wet houders de commissie zullen benoemen, bestaat niet, want de voorstellers hebben, volgens de motie, gewild dat de Baad uit zijn midden een commissie van vijf leden benoemt. Nu zegt artikel 7 van het reglement van orde wel, dat de Bur gemeester alle commissies benoemt, tenzij de Raad wenscht, dit zelf te doen, of de Voorzitter dit aan den Raad overlaat, maar uit de bewoordingen van het voorstel volgt hier duide lijk genoeg, dat de Raad in dit geval de benoeming aan zich zou houden. Overigens wil ik opmerken, dat ik, hoezeer erken telijk voor de goede intentie van den heer Fockema Andreae, wel eenigszins huiverig zou zijn om in de gegeven omstan digheden tot de benoeming van de commissie over te gaan, maar waanneer de Raad dit wil, zal ik het doen. De heer Pera. M. d. V. De ingediende moties heb ik met instemming begroet en ondersteund. De toelichting er van evenwel kan mijn goedkeuring minder gemakkelijk weg dragen. En met het oog daarop ben ik zoo vrij het volgende in het midden te brengen. Burgemeester en Wethouders hebben er prijs op gesteld hun oordeel aan den Raad kenbaar te maken over den wensch van een paar raadsleden om een commissie te benoemen uit den Raad, welke commissie belast zal worden met een onder zoek naar de exploitatie van ons Slachthuis in vergelijking met die van andere Slachthuizen. Burgemeester en Wethouders betreuren die voorstellen vooral om de formuleering. Zou er een onderzoek plaats hebben, dan moest dat geschieden van wege Burgemeester en Wethouders, of door de Slachthuiscommissie. Door dit oordeel bewijzen Burgemeester en Wethouders juist, dat bij hen het rechte begrip van den toestand niet aanwezig is. Ik wil trachten in 't kort het waarom duidelijk te maken. Wanneer er in het algemeen genomen een ambtenaar be noemd moet worden voor een of andere tak van gemeente dienst, dan zoekt men daarvoor iemand, toegerust met kennis en geschiktheid in verband met het te verrichten werk. En treedt hij eenmaal in gemeentedienst, dan profiteert de gemeente van zijn gaven en krachten, waarvoor hij beloond wordt. Nu is indertijd door den Gemeenteiaad besloten geworden, dat wij in Leiden zouden hebben een Keuringsdienst van vee en vleeschwaren. Voor dat doel is benoemd een veearts, die geacht kon worden daartoe de noodige bekwaamheid te bezitten. Heelt nu deze veearts bij het organiseeren van dezen nieuwen tak van gemeentedienst, van 't begin af aan den indruk gemaakt, met zijn kennis en krachten op de meest praktische, dat is voordeelige wijze, de gemeente te willen dienen'? En dan is het antwoord: neen. Niet de ambtenaar heeft zich met zijn kennis en krachten ter beschikking van den dienst gesteld, maar wel is de keuring dienstbaar gemaakt aan zijn eigen studie, zoodat hij dan ook na verloop van eenigen tijd in Duitschland zijn Doctorstitel haalde. Dat is de indruk, die algemeen van den gang van zaken ontvangen is, en die nog voortdurend versterkt wordt. Nu moet men dezen ambtenaar daar niet te hard over vallen. In zijn neiging om te onderzoeken, en zijn kennis te ver meerderen een eigenschap, die op zich zelf genomen te prijzen is, is hij in 't begin gesteund en gesterkt geworden door ons Dagelijksch Bestuur. In den Raad is er wel oppositie tegen gevoerd, doch wij trokken altijd aan het kortste eind. Wetenschappelijk onderzoek op een gebied als dit, met de eischen daaraan verbonden, en een voordeelige exploitatie van het bedrijf, verdragen zich niet met elkander. En nu verheug ik er mij hartelijk over, dat er twee leden van den Raad voor den dag zijn gekomen met het voorstel om een Commissie van onderzoek te benoemen. Die Commissie zal een reuzenwerk te verrichten krijgen, en wan neer het resultaat van haar arbeid niet zal bevredigen, dan zal dat allerminst het recht geven er haar een verwijt van te maken, en evenmin zal er uit af te leiden zijn, dat de tegen woordige gang van zaken aan ons Slachthuis aan de eischen voldoet. Intusschen hoop ik verschoond te blijven van deze Comniissie lid uit te maken. Geheel van bureaucratisch standpunt zeggen Burgemeester en Wethouders dat de opdracht voor een onderzoek scherp had moeten omschreven worden. Neen, mijnheer de Voorzitter, dit practisch werk, dat er te verrichten is, laat zich zoo niet omschrij ven, en voorzoover men er zich aan waagt om het onder woorden te brengen, zou het gelijk staan met het voor zijn voeten afbreken van een brug, die men nog over moet trekken. De heer Fokker. M. d. V. Het spijt mij, dat ik niet het woord heb gehad, onmiddellijk nadat u gesproken hebt, omdat ik er op wilde wijzen, dat het m. i. niet juist is, dat u zegt, dat in de vorige vergadering aan Burgemeester en Wethouders niet is opgedragen daaromtrent praeadvies uit te brengen. Ik heb hier de Handelingen bij mij van de vergadering van den vorigen keer en daarin lees ik, dat u, nadat de heer Aalberse het woord had gevoerd, zeide»lk geef in overweginghet voorstelin handen te stellen van Burgemeester en Wethou ders ten fine van praeadvies." Toen zeide de heer Kerstens nog iets en daarna zeide u weerIk stel voor, het voorstel in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ten fine van praeadviesVerder hebt u gezegd, dat u de zaak gewichtig vond en toen: Ik stel dus voor het punt niet verder te behandelen en alleen aan de orde te stellen de vraag, of Burgemeester en Wethouders advies zullen uitbrengen ja of neen. En eindelijk »dat het noodzakelijk was dat Burge meester en Wethouders praeadvies uitbrachten"voordat de zaak in den Raad in behandeling kwam, waarop u zelf ver klaarde prijs te stellen. Daarom komt het mij eenigszins vreemd voor, dat aan het praeadvies niet zooveel waarde moet wor den gehecht, en dat, wat de heer Aalberse daaromtrent in het midden heeft gebracht, volgens u niet ter zake dienende was. Wat aangaat de quaestie van ons reglement van orde, mijn heer de Voorzitter, u meent, dat de commissie niet kan wor den ingesteld, omdat artikel 52 zegt, dat de Raad, zoo dikwijls als hij noodig acht, zich kan doen voorlichten over onder werpen, die niet tot het gebied van de vaste commissies be- hooren. Maar tot de taak van de commissie voor het Slachthuis behoort alléén het bijstaan van Burgemeester en Wethouders in alle zaken, die het Slachthuis betreffen, terwijl een com missie die wij ons voorstellen een zeer specialen last krijgt, nl. het onderzoek naar de oorzaken van de tekorten en de middelen ter bezuiniging. Dit wordt een commissie ad hoe met een zéér bijzondere opdracht. Ik wil maar zeggen, dat, als men tracht het reglement van orde te gebruiken als wapen tegen de moties, dit een verkeerd wapen is, dat wel eens zou kunnen snijden dengene die tracht het te gebruiken. Het reglement spreekt van een commissie van bijstand, hier heb ben wij te doen met een commissie van onderzoek. Ik meende dat dit argument, nu het eenmaal in het debat werd ge bracht, aanstonds moest worden gerefuteerd. De Voorzitter. De heer Fokker heeft niet geheel juist gelezen, wat op blz. 14 van de Handelingen staat. Hij vindt daar van mij de volgende zinsnede: »Wil men dat een mede- deeling, een beschouwing, een praeadvies noemen, de zaak is in elk geval in handen van Burgemeester en Wethouders, die mededeeling zullen doen aan den Raad". Ik zeide dus reeds toenWil men onze mededeeling geen praeadvies noemen, mij wel. Uw argumentatie gaat te ver, en gaat zoodoende de zaak voorbij en uw citaat was niet volledig. Wat de bedoeling van artikel 52 van het reglement van orde be treft, ik meen dat de ontwerpers van dat artikel zich niet konden voorstellendat de Raad ooit behoefte zou gevoelen aan commissiën over onderwerpen, tot de taak der vaste commissiën behoorend. Maar daarmede heb ik niet gezegd, dat ik die commissie onder alle omstandigheden per se onreglementair zou achtenIk wilde alleen maar zeggen, dat de zaak niet zoo eenvoudig is, als men over het algemeen scheen te denken, en daarom gaf ik mijn opmerking in overweging. In ieder geval is toch ook het gewenschte onderzoek iets, wat het Slachthuis betreft. De heer Fockema Andreae heeft zelfs opgemerkt, dat het rationeel zoude wezen, dit onderzoek aan de commissie voor het Slachthuis op te dragen. Bovendien kent de Gemeentewet slechts de tegenstelling tusschen com missie van bijstand en commissie van beheer; tot de taak van beiden behoort het instellen van onderzoek. Het ware in deze m.i. dus practisch geweest en er bestond alle aanleiding toe, het ware zelfs rationeel, dat men het onderzoek opdroeg aan de commissie voor het Slachthuis. De heer Zwiers. M. d. Y. Het is in deze zitting reeds gebleken, dat niet ieder zich kan vereenigen met de toelich ting, die de heer Aalberse aan zijn motie heeft gegeven, en tot diegenen reken ook ik mij. De toelichting, die wij in de vorige zitting en ook ditmaal weer hebben gehoord, hield in, dat de voorsteller een einde wenschte te zien gemaakt aan «loopende geruchten", aan zekere «beweringen", met andere woorden aan praatjes, mijnheer de Voorzitter. Dat vind ik jammer! Eenige Stemmen. Zeer juist! De heer Zwiers. Ik had gehoopt, dat de voorsteller met degelijker gronden ware gekomen om zijn voorstel te moti-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 5