GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
33
ii'.kon i;\ stikk i;\
N°. 59. Leiden, 18 Februari 1909.
Door den Inspecteur der Bouwpolitie worden in zijn in de
Leeskamer ter inzage liggend rapport verschillende wijzi
gingen en aanvullingen, gepaard gaande met eene verplaatsing
van eenige artikelen, in de verordening tot voorkoming van
brand van 6 Juli 1899 (Gem. Blad ri°. 13) voorgesteld, waar
mede wij ons in hoofdzaak kunnen vereenigen.
Ook de Commandant der Brandweer, wiens advies door
Burgemeester en Wethouders over deze voorstellen is inge
wonnen, gaat, blijkens zijn eveneens ter visie liggend rapport,
op één enkele uitzondering na, met de door den Inspecteur
der Bouwpolitie voorgestelde wijzigingen mede, doch geeft
bovendien in overweging nog een tweetal nieuwe.artikelerr in
de verordening op te nemen.
Tot toelichting van de voorgestelde wijzigingen merken
wij, voorzooverre niet volstaan kan worden met verwijzing
naar de genoemde rapporten, nog het volgende op.
Uit artikel 4 zijn de woorden »of pek te smelten" weg
gelaten, aangezien dit verbod reeds onder het nieuwe artikel
16 is begrepen.
Aan uitbreiding van artikel 8 in dien zin, dat ook het
branden van kunstlicht anders dan electrisch licht in een
onbewoond gebouw verboden wordt, bestaat naar onze meening
vooralsnog geen behoefte. Uok invoeging der woorden «of
onbeheerd pakhuis, berg- of werkplaats" komt ons onnoodig
voor, aangezien het begrip «onbewoond gebouw" ruim genoeg
is. Wij stellen u derhalve voor het artikel ongewijzigd
te laten.
Een voorschrift, als in het nieuwe artikel 16 opgenomen,
is in de praktijk wenschelijk gebleken en komt ook voor in
de Algemeene Politieverordening van Amsterdam. Evenzoo
het nieuwe artikel 18.
De opneming in de verordening van het nieuw voorge
stelde artikel 21 heeft ten doel, het blusschen van brand,
ontstaan in bewaarplaatsen van licht brandbare stoffen te
vergemakkelijken. Is toch langs elke wand (dit woord ver
dient de voorkeur boven «eindgevel," aangezien zich, om
slechts een enkel voorbeeld te noemen, naast de bewaar
plaats somtijds een gang, toegang gevende tot eene boven
verdieping, bevindt, waardoor de wand der bewaarplaats,
geen eindgevel is) over de geheele lengte van den opslag
eene open ruimte gelaten, alsook tusschen het plafond en de
opgeslagen goederen, dan zal het voor de spuitgasten veel
gemakkelijker zijn een eventueelen brand te bereiken en
zullen zij in de meeste gevallen niet over de daken der aan
grenzende huizen hun weg behoeven te nemen. Niet noodig
is het o. i. echter, ook de lengte en de breedte, welke iedere
afdeeling der opgeslagen goederen ten hoogste mag hebben,
aan te geven, gelijk de Commandant der Brandweer voor
stelt. De gebruikers zullen uit eigen beweging en voor hun
eigen gemak wel eene tusschenruimte tusschen de verschil
lende afdeelingen laten.
De inlassching der woorden «of in vaartuigen" in artikel 22
dient om in eene gebleken leemte te voorzien, waarop door
den Commandant der Brandweer de aandacht is gevestigd.
Volgens de voorgestelde wijziging van artikel 24 zal het
zijn toegelaten calciumcarbid tot eene hoeveelheid van 100
K.G. in voorraad te hebben. Voor een grootere hoeveelheid
dan 100 K.G. wordt schriftelijke vergunning van Burgemeester
en Wethouders vereischt.
De toevoeging van een nieuw lid aan artikel 27 verklaart
de voorschriften van dit artikel niet van toepassing op ben
zine, geborgen in de vaste reser voirs van automobielen, welke
zich in een perceel bevinden. De praktijk heeft geleerd, dat
opvolging van de gewone voorschriften in dergelijke ge
vallen moeilijk kan worden geëischt, terwijl tegen de voor
gestelde uitzondering geen bezwaar bestaat.
Aanvulling van artikel 33 in dien zin, dat het niet alleen
bij nacht verboden is vaartuigen, met petroleum of benzine
beladen, in de gemeente te hebben liggen, maar ook over
dag, althans voor zooveel het bijzonder groote hoeveelheden
betreft en het ver blijf zonder vergunning van Burgemeester-
en Wethouders geschiedt, verdient aanbeveling, aangezien
dan zoo noodig voorwaarden aan de te verleenen vergunning
kunnen worden verbonden.
Het opnemen van het door den Inspecteur der Bouwpolitie
voorgestelde nieuwe artikel 34 is o. i overbodig, met het oog
op het bepaalde in ar tikel 32.
Teneinde duidelijk te doen uitkomen de bevoegdheid van
Burgemeester en Wethouders tot het stellen van voorwaarden
bij het verleenen van eene vergunning, wordt een nieuwe
bepaling artikel 34 der concept-verordening) voorgesteld,
terwijl door de vermelding van den Ingenieur der Gemeente
werken onder littera b van artikel 36 ook deze zal worden
belast met het opsporen der overtredingen van verschillende
bepalingen dezer verordening.
Thans nog een enkel woord over de door den Commandant
der Brandweer voorgestelde aanvulling van artikel 8 en in
voeging van een nieuw artikel 15a.
De Commandant wil artikel 8 aldus aanvullen, dat daarbij
ook verboden wordt buitenshuis een open vuur te stoken op
korter afstand dan 50 M. van gebouwen, schuren en hooi
bergen.
Eene dergelijke bepaling in de verordening op te nemen
is echter overbodig, met het oog op het bepaalde in artikel
429, 1° van het wetboek van strafrecht, waarin o. a. is voorge
schreven dat strafbaar is hij, die een vuur aanlegt op zoo
korten afstand van gebouwen of goederen, dat daardoor brand
gevaar kan ontstaan.
Ook de invoeging van een nieuw artikel 15a, waarbij voor
schriften zouden worden gegeven met betrekking tot de wijze
van afscheiding van houten trappen, toegang gevende tot eene
verdieping gelegen boven eene bergplaats van licht brandbare
stoffen, van die bergplaatsen, achten wij niet noodig, aangezien
Burgemeester en Wethouders in verband met het bepaalde
in artikel 19 zoo noodig de door den Commandant der Brand
weer aangegeven voorzorgsmaatregelen kunnen voorschrijven,
terwijl ook artikel 40, 3e lid der verordening op het bouwen
en sloopen reeds inhoudt, dat trappen niet door wanden of
schotten van hout of ander licht brandbaar materiaal om
geven mogen zijn.
Ten slotte komt het ons, met het oog op de vele wijzigingen
in de bestaande verordening aangebracht sedert hare vast
stelling bij raadsbesluit van 6 Juli 1899, wenschelijk voor,
dat de verordening weder in haar geheel opnieuw wordt vast
gesteld.
Wij geven u derhalve op grond van een en ander in over
weging ter vervanging van de verordening van 6 Juli 1899
tot voorkoming van brand (Gem. Blad no. 13), gewijzigd bij
de verordeningen van 11 Februari 1904 (Gem. Blad no. 2),
1 Maart 1906 (Gem. Blad no 10) en 16 Mei '1907 (Gem. Blad
no. 7), tot vaststelling van de hierbijgaande concept-veror
dening over te gaan. De door onze Commissie thans voor
gestelde wijzigingen zijn daarin met cursieve letters aangegeven.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING tot voorkoming van braiul.
Artikel 1.
Het is verboden vuur, heete asch of heete sintels buitens
's huis te brengen of over den openbaren weg te vervoeren
anders dan in metalen of steenen voorwerpen, gesloten met
metalen of steenen deksels.
Artikel 2.
Het is verboden vuur of heete asch op den openbaren weg
of in een asch-, mest- of vuilnisbak of -schuit te leggen of
te werpen.
Artikel 3.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders met brandende toortsen of brandende
fakkels over den openbaren weg te gaan.
Artikel 4.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders vaatwerk te heeten.
Artikel 5.
Het is verboden:
a. op een dak of in een dakgoot tusschen zonsondergang
en zonsopgang eenige werkzaamheid met heet of gesmolten
metaal te verrichten;
b. de goten en daken te soldeeren of de verflagen der hout
werken van gebouwen af te branden, anders dan met in de
open lucht op den beganen grond verwarmde bouten of ijzers.
Van het verbod onder b omschreven kan door Burgemeester
en Wethouders in onvermijdelijke gevallen ontheffing worden
verleend onder door hen te stellen voorwaarden.
Artikel 6.
Het is verboden kolen te dooven of gedoofde kolen, haardasch
of uitgebrande doppen te bewaren, anders dan in steenen
bakken in den grond of in metalen of steenen voorwerpen,
gesloten met metalen of steenen deksels.