28 schrijven van de Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie van een kentering in de opvattingen en inzich ten ook van deskundigen op dit gebied te getuigen. Immers in haar schrijven van 11 Februari 1903, opgenomen in de Handelingen vari den Gemeenteraad van 12 Februari 1903 kon de gemeente-commissie ons nog berichten, dat het reeds lang haar voornemen -was overeenkomstig advies van de H.H. de Stuers en Cuypers langzamerhand de vel schillende huisjes rondom de kerk te amoveeren, daar deze het gebouw zeer ontsieren." En thans pleit de archaeologische commissie voor hun behoud wegens hun aesthetische waarde. Wat ons betreft, wij zijn door de thans door adressant aangevoerde motieven, zoo min als door het pleit van de archaeologische commissie overtuigd geworden dat wij in 1903 verkeerd hebben gezien. Wij blijven bij ons destijds uit gesproken oordeel, dat de afbraak der huisjes de architecto nische schoonheid van de Kerk meer tot haar recht zal doen komen. En waar nu ook de meerderheid der commissie van fabricage blijkens haar in de Leeskamer ter inzage liggend rapport van meening is, dat er alle reden bestaat om, nu de gelegenheid zich voordoet, de opruiming der huisjes tot stand te brengen, daar komt het ons voor dat er geen aanleiding kan bestaan om op dè de vroeger gestelde voorwaarde terug te komen. Wij geven U mitsdien in overweging ons te machtigen aan adressant te berichten, dat geen termen zijn gevonden om op zijn verzoek in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 58. Leiden 17 Februari 1909. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat de wethouder Mr. Kerstens in verband met de gewijzigde samenstelling van ons college gaarne zou worden ontheven van de functien van ambtenaar van den Burgerlijken Stand, terwijl daaren tegen de nieuw benoemde wethouder Mr. van der Lip, na als zoodanig te zijn benoemd en beëedigd, als ambtenaar van den Burgerlijken Stand zal optreden. Tevens is het wenschelijk dat het aantal ambtenaren van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten der huwelijken, met één wordt vermeerderd aangezien bet tegen woordig aantal van zes, waar velen dikwijls door andere werkzaamheden verhinderd zijn, te gering blijkt. Wij geven U mitsdien in overweging: 1°. aan Mr. L. M. J. H. Kerstens op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als ambtenaar van den Burgerlijken Stand; 2°. over te gaan tot de benoeming van twee ambtenaren van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten der huwelijken, waarvoor wij U, overeenkomstig het bepaalde bij het 3e lid van art. 149 der Gemeentewet, de beide vol gende aanbevelingen aanbieden 1. 1°. Mr. J. C. VAN DER LIP. 2°. 3. A. BOTS. 11. 1°. Mr. P. E. BR1ËT. 2°. A. CORTS. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wéth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1909 | | pagina 6