20
aangeboden, beschouwd als te zijn ingevoerdmet uitzondering
van het vleeschafkomstig van in het Openbaar Slachthuis
geslachte en daarna goedgekeurde dieren en van het binnen de
gemeente aan ziekte of door eenig toeval gestorven of in nood
geslacht veehetwelk volgens het bepaalde in artikel 27 naar
het Openbaar Slachthuis werd vervoerd.
Op het eerstbedoelde vleesch zijn alle bepalingen dezer ver
ordening omtrent den invoer van vleesch van toepassing.
Artikel 13.
Het is verboden vleesch anders te vervoeren dan op zinde
lijke wijze en, voorzoover het versch vleesch betreftbovendien
anders dan geborgen in behoorlijk gesloten en geventileerde,
of wel in behoorlijk overdekte vervoer- of draagmiddelen.
Artikel 14.
Ieder vervoerder van vleesch is verplicht dit op de eerste
aanmaning van de ambtenaren, belast met het opsporen
van overtredingen dezer verordening, onmiddellijk te ver-
toonen en bij twijfel van deze aan de goede eigenschappen
of aan het gekeurd zijn of aan het bij artikel 8 voorge
schreven gewicht, hen met het vleesch te volgen naar het
keuringslokaal op het Openbaar Slachthuis, en het daar op
zijn kosten aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Bij weigering zal de overbrenging op zijn kosten geschieden,
onverminderd de strafvervolging ter zake van de weigering.
Hl
Het slachten van vee, het keuren, merken en verkoopen
van vee en vleesch; gestorven dieren en noodslachtingen.
Artikel 15.
Het is verboden het bedrijf van vleeschverkooper uit te
oefenen in andere lokalen dan die, welke hiertoe door of
van wege Burgemeester en Wethouders zijn onderzocht en
goedgekeurd.
Ten behoeve van dit onderzoek moet door den belang
hebbende ten minste 8 dagen voor dat hij de lokalen in
gebruik wenscht, te nemen, daarvan aan Burgemeester en
Wethouders kennis worden gegeven.
De goedkeuring kan door hen ten allen tijde worden inge
trokken.
Artikel 16.
Behoudens de slachting in nood, bedoeld in artikel 27, is
het verboden vee te slachten:
a. elders dan in het Openbaar Slachthuis;
b. wanneer het niet binnen den door den Directeur te be
palen, aan het slachten voorafgaanden, termijn aldaar is
gekeurd.
Als bewijs der goed- of afkeuring wordt het dier voorzien
van één of meer door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen merken op door hen te bepalen plaats en wijze.
De goedkeuringsmerken worden verwijderd of onkenbaar
gemaakt, indien het dier ongeslacht van het Openbaar Slacht
huis wordt weggevoerd.
De keuring geschiedt op de daarvoor aangewezen plaats op
door Burgemeester en Wethouders vast te stellen tijden, zoo
spoedig mogelijk.
Artikel 17.
Wordt vee afgekeurd, dan wordt, het onder politietoezicht
buiten de gemeente gebracht, tenzij de Directeur dit onraad
zaam acht.
In dit geval zijn van toepassing de bepalingen van het
vijfde, zevende en achtste lid van artikel 3.
Voor afgekeurd vee en het daarvan afkomstige vleesch
geldt mede het bepaalde in artikel 3. voorlaatste lid.
Artikel 18.
De Directeur heeft de bevoegdheid, zoo hem dat voor een
juist oordeel noodig blijkt, de beslissing omtrent goed- of af
keuring en die omtrent de wijze, waarop gehandeld zal
worden met het vee, bedoeld in artikel 3, eerste lid en met
afgekeurd vee uit te stellen tot een nader aan te geven tijdstip.
De beslissing moet genomen zijn binnen 48 uren na het
eerste onderzoek.
Gedurende den tijd van uitstel blijft het dier aan het
Openbaar Slachthuis en wordt aldaar gestald en gevoederd
op kosten van hem, die de keuring aangevraagd heeft of ten
wiens bèhoeve het onderzoek plaats vindt.
Artikel 19.
Na het slachten moet het dier ten tweeden male worden
gekeurd, welke keuring geschiedt aan het Openbaar Slacht
huis op de plaats, waar het dier zich na de slachting be
vindt, zoo spoedig mogelijk.
De keuring moet. onmiddellijk na het slachten aan de
daarmede belaste ambtenaren worden aangevraagd.
Hij, die het dier slacht, is verplicht ten behoeve van de
keuring varkens te ontdoen van de borstels, andere dieren
van de huid, met dien verstande, dat deze op eene plek ter
grootte van een dM2. (vierkanten decimeter) aan het dier
verbonden mag blijven.
Hij is verplicht, tenzij de Directeur het niet noodig acht,
vóór deze keuring, het geslachte dier overlangs in tweeën te
deelen, mits de beide helften minstens op ééne plaats met
elkander verbonden blijven; voorts, om den kop van den
romp te scheiden en de ingewanden met inhoud uit het dier
te verwijderen; overigens moet het dier in zijn geheel blijven.
Hij draagt zorg, dat zoowel de huid als de in het vierde
lid van dit artikel genoemde deelen tot na de keuring bij
het geslachte dier worden bewaard, zoodat bij de keuring
geen twijfel kan ontstaan omtrent den aard van elk deel,
noch omtrent het dier, waartoe het behoort.
De deelen mogen niet worden verkleind of ingesneden of
naar eene andere plaats vervoerd, dan met toestemming van
de met de keuring belaste ambtenaren.
Hij, die het dier slacht, gedraagt zich daarbij geheel naar
de bevelen door de met de keuring belaste ambtenaren te geven.
Het deel of de deelen, voorzien van de vóór de slachting
aangebrachte goedkeuringsmerken, moeten tot na de keuring
aan het geslachte dier verbonden blijven.
Artikel 20.
Hij, die slacht, is verplicht bij bet ontdekken van eenige
ziekelijke verandering of van zwangerschap bij het dier, het
welk geslacht wordt, onmiddellijk het slachten te staken,
kennis te geven aan de met de keuring belaste ambtenaren,
en hunne verdere bevelen te dier zake op te volgen.
Artikel 21.
Wordt het geslachte dier goedgekeurd, dan wordt het op
de wijze door Burgemeester en Wethouders te bepalen met
goedkeuringsmerken gestempeld op de navolgende plaatsen:
a. stieren, ossen en koeien op elke lichaamshelft minstens
24 merken, n.l. op de volgende deelen
staartstuk, buitenveer (platte bil), binnenveer (ronde bil),
spierstuk, voorzijde achterschenkel, klompstuk, vanglap, navel
streek, lende, klaprib, midden achterste rib, spier van de
ribben, dikke rib, schouder, schoudermuis, middenborst, punt-
borst, niervet, inwendige ribbenwand tusschen le en 2e, 3e
en 4e, 5e en 6e rib, voorschenkel, hals en schoft.
b. op graskalveren,
op groote, als bij stieren, ossen en koeien;
op kleine, tenminste 16 afdrukken n.l. op de volgende
deelen
achterschenkel, buitenveer (platte bil), binnenveer (ronde
bil), spierstuk, klompstuk, vanglap. spier van de ribben,
navelstreek, borst, middenribben, dikke rib, lende, niervet,
schouder, voorschenkel eti hals;
c. op alle andere kalveren, hetzelfde aantal afdrukken als
op kleine graskalveren;
d. schapen, bokken en geiten, op elke lichaamshelft ten
minste 14 afdrukken, n.l. op de volgende deelen:
voorvlakte achterschenkel, binnenveer (ronde bil), buitenveer
(platte bil), stuit, lende, vanglap, navelstreek, midden der
ribben, dikke rib, schouder, schoft, voorschenkel, hals en
niervet;
e. op varkens, op elke lichaamshelft ten [minste 19 afdruk
ken, n.l. op de volgende deelen:
achterschenkel of hamschijf, binnenvlakte dij of ham,
buitenveer (platte bil), voorste en achterste gedeelte van de
lende, rug, boom, vang, navelslreek, midden der schenkel,
borst, staartstuk, dikke rib, achterste, middelste en voorste
gedeelte van den inwendigen ribbenwand en reuzel;
f. op paarden, ezels, muilezels en muildieren op dezelfde
plaatsen als onder a aangegeven.
Op de koppen van de dieren één afdruk in den keelgang.
ter hoogte van den grond van de tong, en één op elke
wangvlakte.
Longen, hart, lever, miltjen nieren van alle dieren, darrn-
scheil, groote en kleine net, maagvet van alle dieren, behalve
van nuchtere en van kleine graskalvers, middenrif van alle
dieren, zwezerikken van runderenuierhelften en baai moeders
van alle vrouwelijke dieren worden van een aidruk voorzien.
Verder worden afdrukken geplaatst op zulke stukken en
deelen als de eigenaar, of die hem vervangt, verlangt, en op
die, waarop de ambtenaren, met de keuring belast, dit noodig
oordeelen.