172 verbod op gebouwde eigendommen goed te keuren, tenzij de gemeente zich verbindt die eigendommen te koopen of te onteigenen, zoodra de eigenaar het verlangen tot herbouw te kennen geeft. Omgekeerd acht de commissie van fabricage zulk een verbod bij nader inzien ook voor de gemeente niet zonder gevaar. Let men toch, zoo zegt zij, op de redenen bij uw besluit van 18 April 1907 vermeld, waarom niet tot aankoop of onteigening van die perceelen wordt overgegaan, dan zal de eigenaar het veelal in zijn hand hebben om, ook zonder dat het hem met ingediende plannen ernst is, de gemeente 1 ot aankoop of onteigening te noodzaken. En zoo zal in de practijk feitelijk toch geschieden, wat Gedep. Staten aan de gemeente als voorwaarde voor de goedkeuring willen opleggen. En waar nu aan den eenen kant het niet aangaat, dat de gemeente een dergelijke voorwaarde zou aanvaarden en aan den anderen kant handhaving van het verbod, gesteld al dat het de goedkeuring, zij het dan in hooger beroep, zou erlangen, de gemeente toch ook in moeielijkheden zou kunnen brengen, komt het ons met de commisie van fabricage voor, dat het ook hier het beste is ons naar den wensch van Gedep. Staten te gedragen. Eindelijk kan er geen bezwaar bestaan om overeenkomstig het verlangen van Gedep. Staten een lijst aan te leggen van de eigenaren van in het plan begrepen, bij elkaar liggende perceelen, die voor meer dan een derde door het bouwverbod worden getroffente minder wanneer door beperking van het bouwverbod tot de zoogenaamde «sleutels", dit zulk een be langrijke inkrimping zal ondergaan. Toen dus tusschen ons college en de commissie van fabri cage volkomen overeenstemming bleek te bestaan omtrent de wijze waarop aan de door Gedep. Staten gemaakte bezwaren zou moeten worden tegemoetgekomen, droegen wij den Direc teur van Gemeentewerken op de lijsten en kaarten op het Bouwverbod betrekking hebbende, met het oog op een nieuwe ter visie legging, in dien zin om te werken en aldus gewijzigd weder bij ons college in te dienen. Bij zijne geleidende missive van 19 September j.l. werd dooi den Directeur van Gemeentewerken aan deze opdracht voldaan. Tevens echter gaf hij daarin uiting aan verschillende be zwaren, welke zijnerzijds tegen de door ons collége genomen beslissing waren gerezen. Waar echter die bezwaren noch bij de commissie van fabricage, blijkens haar rapport van 2 Oc tober 1.1., noch bij ons college weerklank hebben gevonden, meenen wij die hier met stilzwijgen te mogen voorbijgaan, hen, die daarvan alsnog mochten wenschen kennis te nemen, naar de Leeskamer verwijzende. Intusschen is ook thans nog één punt overgebleven, waar omtrent nadere overweging niet kan uitblijven. Gelijk boven gezegd, meenen wij het Bouwverbod thans te mogen beperken tot de zoogen. «sleutels" aan bestaande wegen. Maar hoever behoort nu dat bouwverbod zich over zulk een perceel uitte strekken? Natuurlijk over de volle breedte die men voorden nieuw te scheppen weg noodig heeft. Maar tot welke diepte? Immers strikt genomen zou men met een diepte van 1 Meter, 1/2 Meter, ja zelfs van 1 dM. kunnen volstaan. Het is er immers slechts om te doen om het bouwen onmogelijk te maken. Toch, het behoeft wel niet gezegd, zou op die wijze niet alleen hoogst onbillijk tegenover de betrokken eigenaren worden gehandeld," maar bovendien ook zeker niet overeen komstig de bedoeling van den wetgever. Immers het geval dat meer dan 1ls gedeelte van den grond van één eigenaar door het bouwverbod zou worden getroffen, zoodat aankoop of onteigening een punt van overweging zou moeten uitmaken, zou zich dan zeker wel nimmer voordoen. De Directeur van Gemeentewerken heeft daarom, overeenkomstig het hem ken baar gemaakte gevoelen van de commissie van fabricage, het bouwverbod tot op een diepte van 5 meters op de sleu telopening gelegd. Persoonlijk echter achtte hij oplegging van het verbod over de. volle diepte van het perceel billijker en ook meer in overeenstemming met de wet. Vooropstellende nu, dat ook hier alweer een eenigszins willekeurige beslissing onvermijdelijk is, aangezien elke vaste aanwijzing hoe te hande len ontbreekt, komt het toch ook ons voor, dat een diepte van 5 meter wel wat heel gering is om den eigenaar behoorlijk voor schade te vrijwaren. Van den anderen kant is het echter ook weer bezwaarlijk om het bouwverbod over de volle diepte van het per ceel uit te strekken, omdat juist op die manier door een toeval lige indeeling der kadastrale perceelen groote ongelijkheiden dus ook groote onbillijkheid kan worden in de hand gewerkt Wij hebben daarom gemeend als de maximum diepte, welke het bouwverbod nimmer zal overschrijden, te moeten aannemen een diepte van 25 meters, zijnde de di'epte. welke voor een behoorlijk huis met tuin kan worden noodig geacht. Wij zeggen maximum-diepte, omdat, wanneer het perceel een geringere diepte heeft, uit den aard der zaak met de lengte van het perceel zelf kan worden volstaan. Zoodra echter het perceel, dat de sleutel vormt, een grootere diepte heeft dan 25 meter, zal het verbod zich niet verder dan tot die ^5 meter uitstrekken. Het komt ons voor dat op die wijze èn met de billijkheid behoorlijk rekening wordt gehouden èn overeenkomstig de bedoeling van den wetgever wordt gehandeld. Alvorens nu evenwel den Directeur van Gemeentewerken op te dragen de stukken andermaal in dezen zin om te werken, hebben wij gemeend een principieele beslissing van Uwe Vergadering te moeten uitlokken. Immers, stel eens dat Uwe Vergadering ten slotte nog weder een andere oplossing mocht verkiezen, zouden de stukken wederom moeten worden omgewerkt. Heeft nu echter Uwe Vergadering eenmaal eene principieele beslissing genomen, dan zal het Bouwverbod daarmede in overeenstemming worden gebracht, het ontwerp- raadsbesluit met uitvoerige kaarten en grondteekeningen weder overeenkomstig art 27.4 der Woningwet gedurende vier weken op de gemeente-secretarie ter visie worden gelegd en daarna zal door Uwe Vergadering tot de vaststelling kunnen worden overgegaan. Mitsdien geven wij U in overweging thans in beginsel te besluiten 1°. dat bij een hernieuwde vaststelling van het Bouwverbod dit zich zal beperken tot de terreinen, gelegen aan bestaande wegen en singels, die ten behoeve van nieuw geprojecteerde daarop uitkomende wegen noodzakelijk open moeten gehouden worden, de zoogen. „sleutels" dus tot de achter liggende terreinen 2°. dat dit verbod zich zal uitstrekken over de volle diepte van het perceel, tenzij het perceel een grootere diepte heeft dan 25 Meter, in welk geval het verbod tot een diepte van 25 Meter zal beperkt blijven; 3°. dat geen bouwverbod zal worden gelegd op gebouwde eigendommen 4°. dat bij de beoordeeling of meer dan één derde gedeelte van den in het plan begrepen, aan één en denzelfden eigenaar toebehoorenden grond, door het bouwverbod getroffen wordt, de bij elkaar liggende, aan één eigenaar toebehoorende per ceelen als een geheel zullen worden beschouwd 59 dat voor ieder geval afzonderlijk de bijzondere reden zullen worden aangegeven, waarom niet tot aankoop of ont eigening wordt overgegaan. Een lijst van eigenaren, als hierboven sub 4°. worden be doeld, zal dan tevens worden aangelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage, den 24/30 September 1907. In aansluiting aan het besprokene ter conferentie met den Wethouder van Fabricage en den Directeur der Gemeente werken met de betrokken afdeeling uit ons College op Maandag 23 September jl. hebben wij de eer U hierbij ter kennisneming te doen toekomen het rapport van den Inspecteur der Volks gezondheid ,lhr. G. de Graeft dd. 17 Mei jl. No. 205/41. Onzerzijds voegen wij hier nog het volgende aan toe. Een lijst van eigenaren, wier in het plan begrepen, aan eengesloten althans bij elkaar liggende perceelen voor meer dan een derde door het Bouwverbod getroffen worden, is voor de richtige beoordeeling van het Bouwverbod noodzakelijk. Tevens zal dan ter voldoening aan art. 27 2e al. laatste zinsnede bij ieder perceel of groep perceelen aan eenzelfden eigenaar toebehoorende moeten aangegeven worden om welke bijzondere redenen niet tot aankoop of onteigening wordt of zal worden overgegaan. Verder is bij ons de vraag gerezen of een zoo algemeen bouwverbod als hier vastgesteld wel noodzakelijk geacht moet worden ter bereiking van het beoogde doel nl. het tegengaan van bebouwing der geprojecteerde straten. Immers bij het uitbreidingsplan zijn de loop en grenzen der nieuw aan te leggen straten door den Raad aangewezen, zoodat eene toepassing van art. 2 Uwer bouwverordening ons zeer wel mogelijk schijnt, wat in zeer veel gevallen een Bouwverbod onnoodig zal maken. In die gevallen zal dan echter aan de belangen der onbillijk getroffen eigenaren de noodige aandacht geschonken moeten worden. Ten slotte trof het ons dat het Bouwverbod op zeer vele plaatsen bestaande woningen treft voor een deel bovendien niet dan in verwijderd verband met de nieuw aan te leggen straten. Een verbod van bouw en herbouw op bebouwde perceelen is enkel daar op zijn plaats, waar reeds tot aankoop of onteigening besloten is en enkel gedurende den tusschentijd onnoodige waardevermeerdering tegengegaan moet worden. Slechts indien dit het geval ware of althans zekerheid bestond, dat de Gemeente Leiden telkens wanneer een eigenaar het verlangen tot herbouw te kennen geeft, tot aankoop of ont eigening zou overgaan, zouden wij ons met een verbod tot bouw en herbouw op gebouwde perceelen kunnen vereenigen. Indien de gemeente Leiden echter niet van plan is tot aankoop of onteigening over te gaan zoodra zulks wordt ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 6