DONDERDAG 19 NOVEMBER 1908. 229 De heer Bosch. M. d. V. Ik heb het begin van de rede van den heer Foekema Andreae met groote belangstelling gevolgd. Juist de overweging van de noodzakelijkheid, dat het genotdat door de gemeente aan de inwoners wordt verschaft behoort te worden gedekt uit belasting, en dat dit niet volgens draagkracht, maar naar billijke evenredigheid moet geschieden, heeft mij in beginsel doen besluiten, mijn stem aan de verordening te geven. Het heeft mij echter verwonderd, dat de geachte spreker niet gekomen is met het voorstel om, wanneer de billijke evenredigheid z. i. in het ontwerp niet voldoende tot zijn recht komt, dit ontwerp nog eens terug te zenden naar Burgemeester en Wethouders, opdat deze er bv. een kleine progressie in aanbrengen. In plaats dit heeft de heer Foekema Andreae gezegdik ben voor inkomstenbelasting; en dat kan ik mij niet ver- klaren. Wanneer wij toch nagaan, wat de huiseigenaren persoonlijk genieten, niet volgens draagkracht, maar persoonlijk, uit de kosten van brandweer, verlichting, onderhoud van straten, kolken en riolen en van de gemeentereiniging, dan komen wij tot een bedrag van ruim f 132000. Daaraan betalen de huiseigenaren, de heer Fokker heeft het straks juist gezegd, niet meer dan f 42000 aan opcenten op de grondbelasting. Een Stem. Hoofdelijken omslag! De heer Bosch. De hoofdelijke omslag wordt niet als huis eigenaar betaald, maar door de inwoners als inkomstenbe lasting. De inwoners betalen bovendien toch als opcenten op de personeele belasting f 87000. Dat bedraagt dus bijna het dubbele van w7at de huiseigenaar betaalt. Ik zou dus zeggen, dat met deze cijfers kan worden aangetoond, dat op het standpunt, dat de heer Foekema Andreae heeft ingenomen, gezegd moet worden Wij moeten een straatbelasting hebben, billijkerwijze. Ten behoeve van de bewoonbaarheid en het kunnen be dingen van een goede huur moeten alleen die menschen betalen, die huizen bezitten. Er moet betaald worden volgens het nut. De bewoners moeten ook betalen wat voor verfraaiing der stad, voor kunsten en wetenschappen enz. noodig is, en daarvoor is weer de inkomstenbelasting. Dank u, mijnheer de Voorzitter. De heer Pera. M. d. V. Toen de motie Meuleman in stemming kwam, heb ik mij daartegen verklaard. Ik heb dus geen bijzondere reden het op te nemen voor de verdediging van het ingekomen voorstel. Ik wil evenwel de verklaring afleggen, dat de vreeselijke bestrijding van dit voorstel mij een heel stuk nader heeft gebracht om er voor te zijn. De wijze toch, waarop geargumenteerd is geworden, om de zaak- te bestrijden, liet zóó veel te wenschen over. dat ik inzag, dat er werkelijk niet zooveel bezwaren tegen bestonden als ik er aanvankelijk in gezien heb, hoewel ik op hetoogenblik mij toch nog tegen deze belasting moet verklaren. Verschillende dingen echter, die in het midden gebracht zijn, geven mij aanleiding een paar opmerkingen te maken. Zoo is met allen nadruk de heer Sijtsma begonnen met zijn verbazing te uiten, dat de zaak zoo spoedig voor den dag is gekomen. Is dat wel eerlijk? Wij moeten erkennen, dat reeds een half jaar geleden of nog langer, de raadsleden in comité erover zijn gesproken, en dat toen feitelijk de be slissing is gevallen, dat in de voorgestelde richting vermeer dering van de gemeentelijke inkomsten zoude gezocht wor den. Nu gaat het niet aan, Burgemees'ter en Wethouders er op die manier een verwijt van te maken, dat zij zoo, haast je rep je, voor den dag komen. Er is ruimschoots gelegenheid gew-eest de zaak te behandelen. Het verwijt van overhaas ting is dus zeer ongepast Dan spreekt men van een genotbelasting. Zal deze belasting geheven worden ten behoeve van een genot? Dan zou de naam beter kunnen wezen: belasting op veroorzaakte kosten. Dat zou de bedoeling dan beter uitdrukken. Er wordt gezegd, dat deze belasting niet goed zal werken. Het.is toch Burgemeester en Wethouders niet euvel te duiden, dat zij gebruik maken van een verlof, dat de wet geeft. Nu mag de heer Fokker zeggen: «Mijn inzicht als jurist en mijn gevoel komen er tegen op." Dat kan toch moeilijk de maat staf zijn, wanneer wij in den Raad handelen. Wij zijn aan de wet gebonden en niet aan de persoonlijke inzichten die hij er als jurist op na houdt. De heer Sijtsma verheft er zich op, dat hij zich de vrijheid voorbehoudt, met den wetgever van meening te verschillen. Met zekere instemming heb ik aangehoord, wat de heer Foekema heeft voorgelezen uit het boek van prof. Oppenheim. Dat is zeker een hoog aangeschreven manmaar wanneer het nu eenmaal waar is, dat de heer Sijtsma niet gehouden is den wetgever te erkennen, dan neem ik de vrijheid, mij niet te houden aan het advies van prof. Oppenheim. Men zegt, dat op het oogenblik deze belasting zal wezen een tweede grondbelasting, zoodat er op die manier twee keer grondbelasting zal worden geheven. Maar dan wil ik toch vragen, wat verschil dit dan in wezen zou maken met een verhooging van het percentage der inkomstenbelasting. Men kan van honderd gulden inkomen drie gulden belasting be talen, en dit bedrag kan bv. ook zes gulden zijn in het laatste geval betaalt men van hetzelfde inkomen het dubbele. Waarom zou op dezelfde wijze de grondbelasting niet vermeerderd mogen worden? De zaak komt hierop neer, dat er meer betaald moet worden, omdat de nood ons dringt, meer geld in de gemeentehuishouding te besteden. De heer Fokker maakt zich erg druk over de quaestie, wie de voorgestelde belasting zal moeten betalen. Hoe zullen wij als Raad in staat zijn, in dit opzicht de wet voor te schrijven? Moeten wij dat niet overlaten aan de samenleving? Misschien kan de huurder het met den verhuurder eens worden om het samen te betalen, maar dat behoort tot de vrijheid van de betrokken personen. Het bezwaar is voor mij niet steek houdend. Wanneer men met al dergelijke argumenten aan komt dragen, dan geloof ik dat men in zijn bestrijding van het voorstel niet sterk staat. Zeker, er zijn bezwaren en die weerhouden ook mij om voor de invoering van deze belasting te ijveren, doch zooals het er thans naar toe gaat, wordt alles voor de voeten geworpen, rijp en groen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Wanneer ik voorde tweede maal het woord vraagdan komt dat doordien de heer Bosch mij blijkbaar niet goed heeft begrepen. Ik heb niet gezegd, dat men in het algemeen moet betalen naar zijn genot. Ik heb eenvoudig gezegd, dat de wetgever ons geeft de vergunning tot het hellen van straatbelasting, maar deze moeten wij inrichten zooals hij het wil, wij moeten ieder laten betalen naar billijke evenredigheid van zijn genot en niet naar draagkracht. Wanneer wij een straatbelasting willendan moeten wij ons onderwerpen aan deze voorwaarde. Maar nu vind ik het altijd een beetje bedenkelijk, de menschen te laten betalen naar het genot. Daar komen wij niet ver mee. Neem bv. het onderwijs. Er zijn menschen. die daar niet rechtstreeks van profiteeren, omdat zij geen kinderen hebben. En anderen rneenen weer, dat zij niet profiteeren van de brandweer, omdat zij geen eigen huis hebben, omdat zij op kamers wonen en geen eigen meubels hebben. Voor hen mag alles afbranden. De een heeft meer genot van deze instellin gen, de ander van die, en ging men de belastingen heffen naar het genot, dan zoude men komen tot onmogelijke bere keningen. Men heft daarom belasting waarbij ieder getroffen wordt voor zoover het gaat naar zijn draagkracht. En nu voel ik misschien in het algemeen wel iets voor de straat belasting, maar als ik straat- en inkomstenbelasting tegen elkaar opweeg, dan geloof ik toch, dat de laatste de voorkeur verdient. De heer Meuleman. M. d. V. Ik zou even iets willen zeg gen over de naiveteit, mag ik het wel noemen, van den heer Sijtsma, De heer Sijtsma. U zult straks wel anders hooren De heer Meulemandie toch zeer goed wist, dat de kwestie van de straatbelasting niet was van vandaag of gisteren. De heer Sijtsma. Waarom dan die motie? De heer Meuleman. Dat was een weerklank op hetgeen Burgemeester en Wethouders zeiden in de memorie van antwoord. Daaruit bleek, dat er tweeërlei gevoelen was bij Burgemeester en Wethouders. Daarom moest men nu in het openbaar bespreken, wat de bedoeling was van den Raad. Ik zal hierover geen woorden verkwisten om het debat niet noodeloos Ie rekken en in kleinigheden te vervallen die niet noodig zijn. Laat ik dan zeggen, dat noch de ongemotiveerde agitatie, noch de argumenten van vandaag mij hebben overtuigd, dat de straatbelasting niet nuttig of noodig zou zijn. Bij alle beschouwingen is maar ééne, die het standpunt juist heeft uiteengezet. Dat is die van prof. Fockema Andreae. Hij heeft gezegd, dat hij voor inkomstenbelasting is, wijl deze hem de beste toeschijnt omdat het naar de draagkracht gaat. Ik geef hem, theoretisch gesproken, direct gelijk, maar practisch gesproken gaat het niet op Practisch gesproken kunnen wij niet voortdurend de inkomstenbelasting verhoogen, want dan gaan de menschen, die niet in Leiden behoeven te blijven, hier verdwijnen omdat zij te veel belasting moeten betalen. Practisch moet ik mij er dus tegen verklaren. Dan wil ik nog eens wijzen op de premisse van de motie, waarin ik heb gezegd, dat het in het belang van de gemeente was, dat het percentage van den hoofdelijken omslag niet onbeteekenend zou worden verlaagd. Dat zou worden verkregen door de straatbelasting. De verdere argumenten van den heer Sijtsma zijn voldoende bekend. Wij lezen ze in zijn lijforgaan, het overigens neutrale Leidsche Dagblad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 7