2-28 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1908. En ik voor mij meen te mogen zeggen, dat deze belasting aan deze voorwaarde niet voldoet. Wanneer wij hadden een classificatie gelijk die bestaat te Enschedé, waar een verschillend percentage wordt geheven, naar gelang van de omstandigheid of die huizen liggen aan straten, die al of niet zijn voorzien van verharding, verlichting, rioleering, enz., wanneer wij, m. a, w. in het oog hielden de verschillende mate van zorg, die de gemeente aan de verschillende straten besteedt, en daarnaar regelden de belasting van de perceelen, aan die straten gelegen, dan eerst zouden wij deze billijke evenredigheid in acht nemen, die de wet eischt. Maar hier wordt eenvoudig genomen de kadastrale huurwaarde, en nu kan worden toe gegeven, dat de kadastrale huurwaarde van een perceel aan de Langegracht niet gelijk zal zijn aan die van een perceel van dezelfde grootte aan het Rapenburg, maar tegelijkertijd mag niet worden ontkend, dat de kadastrale huurwaarde niet is een maatstaf, waarnaar door de gemeente de straks bedoelde billijke evenredigheid kan worden afgemeten. Mijnheer de Voorzitter, wanneer wij ons afvragen, of wij deze belasting hier moeten invoeren, dan doet zich nog een omstandigheid voor, welke mij een vraag in den mond geeft, die ik niet geheel uit mij zelf heb, maar waar ook elders reeds de aandacht op werd gevestigd.' Is, zoo vraag ik mij af, deze straatbelasting niet een vermomde vorm van heffing van opcenten van de grondbelasting? Men kan aanvoeren, dat deze straatbelasting alléén wordt geheven van perceelen, die zelf, of wier aanhoorigheden, belenden aan de openbare straten van de gemeente. U hebt gezegd, mijnheer de Voor zitter, dat wij art. 1 mogen betrekken in de algemeene be schouwingen, en ik zal daarvan gebruik maken, door hierbij de vraag te stellen: hoe wordt dat beoordeeld? Zal men een hofje, dat geheel van de straat is afgesloten, en dat maar één toegang heeft van den openbaren weg, achten te belen den aan de straat? De Voorzitter. U kunt dat bij de artikelen behandelen. De heer Fokker. Dan zal ik mijn vraag aanstonds, zoo noodig, herhalen. Wat is nu het verschil tusschen straatbelasting en het heffen van opcenten van de grondbelasting? Wel, in het laatste geval neemt het Rijk een zeker percentage, en de gemeente krijgt daarvan opcenten, en in het eerste geval neemt de gemeente haar opcenten direct. Maar per slot van rekening komt het neer op hetzelfde, en dat zou voor mij een bezwaar zijn om voor deze verordening te stemmen. Het is wel waar dat men het elders ook zoo doet, en dat de Kroon daaraan goedkeuring heeft gehecht, maar dat belet mij niet, het als jurist op wetenschappelijke gronden af te keuren. Willen wij weten, of de belasting rechtvaardig is of niet, dan moeten wij ons afvragen: Wie treffen wij? Er zijn twee mogelijkheden. Wij zouden wellicht treffen de huiseigenaren, maar deze zouden er ook in kunnen slagen, de belasting te verhalen op hunne huurders. Laat ik in de eerste plaats veronderstellen, dat de huis eigenaars zullen worden getroffen. Mijnheer de Voorzitter, laat ik er in de eerste plaats op wijzen, dat reeds nu door de gezamenlijke eigenaren van bebouwde en onbebouwde eigendommen f 41.500 aan opcenten aan de gemeentekas wordt afgedragen. Dit stel ik voorop. Wat een tweede bezwaar is, al hebben wij dat nu hier niet te beoordeelen, is, dat het een belasting zal zijn op één soort kapitaal, nl. dat, dat in huizen is belegd. Ik vraag, of het goed is een deel van het kapitaal en wel dit gedeelte afzon derlijk .te laten betalen. Ik vraag, of wij daarbij óók een billijke evenredigheid in acht nemen. Hier en ook elders, waar de belasting is, wordt gezegd, dat het een belasting op de waardevermeerdering is. Door alles, wat de gemeente doet, verlichting van straten, onder houd, aanleg enz. worden de panden beter. De eigenaars moeten dus daarin bijdragen. Voor de toekomst zou dat op kunnen gaan. Op het oogenblik kan echter niet worden ont kend, datjer panden zijn in de gemeente, die nog in de toekomst in waarde zullen vooruitgaan, vooral bouwterreinen. Maar de waardevermeerdering van verreweg de meeste eigendommen is reeds lang genoten. De goederen zijn reeds overgegaan in de tweede of derde hand. Wie die waardevermeerdering hebben genoten, hebben haar belegd in effecten of op welke wijze dan ook. En die vormen van kapitaalbelegging zullen wij door vermindering van den hoofdelijken omslag gaan ontlastenmijnheer de Voorzitter. Dat kunnen wij toch niet de tegenwoordige eigenaars laten betalen? De huiseigenaren zijn niet alle ten volle eigenaar. Dat is ook voor mij een argument tegen deze ontwerp-verordening. Als wij alleen de huiseigenaars konden treffen van groote panden, die zoo'n grooten weerstand en draagkracht hebben, dat zij dat pand vrij en onbezwaard bezitten, zou dat veel beter zijn. Wij zullen echter ook treffen de eigenaars, wier panden met hypotheek bezwaard zijn, die daarvan hun rente moeten betalen, hun onderhoud en verschillende uitgaven moeten doen, en die percentsgewijze op hun inkomen uit het bedrijf van huiseigenaar enorm zwaar zullen worden belast. Moet ik de eigenaars van winkels nog noemen? De heer van der Lip. Ja zeker! De heer Fokker. De heer van der Lip zegt: »Ja zeker." Ik maak het dus den heeren nog niet te lang. Dan wil ik het doen Als een winkelier eigenaar is van een huis, dat heeft hooge kadastrale huurwaarde, omdat het op goeden stand, bijv aan de Breestraat is gelegen, dan moet hij meer betalen in de straatbelasting. Hij heeft dat huis niet voor zijn pleizier, hij heeft het voor zijn bedrijf, woont er mis schien zeer bekrompen in. Zoo komt er dus een extra be drijfsbelasting voor winkeliers uit de straatbelasting. Ik spreek natuurlijk in de veronderstelling, dat de belasting wordt gedragen door de eigenaars, en zij er niet in slagen, die op den huurder te verhalen. In dat geval zijn er dus genoeg argumenten tegen de belasting. Veronderstel, dat de belasting op de huurders kon worden verhaald. Men zal het probeeren. Het is al van de daken geschreeuwd, dat de huiseigenaars, en zij hebben daarin groot gelijk, het zullen trachten te verhalen op de huurders. Als dat gebeurt, vind ik de belasting in hare gevolgen zoo erg niet. Of men nu als huurder iets meer betaalt in de inkom stenbelasting of in de straatbelasting, komt op hetzelfde neer. Als de huiseigenaren nu de huren maar niet te veel verhoo- gen en het verschil niet krijgen, vind ik het zoo erg niet. Maar er zijn aan den anderen kant ook veel huurders, die werkelijk die extra belasting niet betalen kunnen, en ik denk aan den werkenden stand. Daarom voel ik iets voor het amendement van den heer Meuleman, dat echter voor ver betering vatbaar is. Ik heb de eer gehad, een amendement in te dienen, waarvan u, mijnheer de Voorzitter, mij de toe zegging hebt gedaan, het voor te lezen als het betrokken punt aan de orde kwam. De Voorzitter. Daarom zou ik het thans niet bespreken. De heer Fokker dwaalt geheel af van de algemeene beschou wingen. Hij gaat zich begeven in de beoordeeling van artike len, terwijl wij voorloopig nog te doen hebben met het beginsel. De heer Fokker. Dan ben ik bijna aan het einde. Wanneer de belasting moet worden gedragen door de eigenaars, dan zijn er voor mij overwegende bezwaren deze belasting in te voeren. Moet ze daarentegen worden gedragen door de huur ders, vooral als wij denken aan de kleine huurders, dan zijn er eveneens groote bezwaren. Ik kan dus niet beloven, mijn stem te geven aan deze verordening, indien deze in stemming komt. Ik. zal moeten afwachten, welk lot beschoren zal zijn aan de amendementen, waarover ik nog niet mag spreken. Maar ik voorzie, dat ik mijn stem aan artikel 1 zal moeten onthouden. De heer Roem. M. d. V. Het aantrekkelijke in deze belasting is voor mij dit: In de eerste plaats geloof ik, dat deze be lasting zeer zeker door de huurders zal worden betaald. Maar er zijn daaraan wel eenige moeilijkheden verbonden, en daarom geef ik in overweging, ik maak er intusschen geen voorstel van, de invoering van deze belasting althans een jaar uit te stellen, bij wijze van overgang. In de tweede plaats trekt het mij in deze belasting aan, dat wanneer iemand te Leiden komt wonen, en laten wij aannemen, dat hij een inkomen heeft van f 2000, hij dan onherroepelijk belast wordt met 5.03 of, trekken wij er de voordeelen van de Gasfabriek af, met 4.8%. Dat staat vast. Maar hij heeft het in zijn macht een huis te huren voor f315 in plaats van voor/" 400. Dit zal niemand hem beletten. Ontkomen aan het percentage van de inkomstenbelasting kan hij niet. Men heeft gezegdWanneer er geen belasting wordt geheven van huizen die minder huurwaarde hebben dan ƒ100, dan zal er ƒ20.000 minder in te vorderen zijn. Ik heb die cijfers op elkaar gedeeld. Men zou daarmede dus beweren, dat er dan 8000 huizen niet belast worden. Wanneer ik aanneem dat deze door elkaar worden bewoond door 4 menschen, dan zou het grootste deel van de woningen in Leiden arbeiderswoningen zijn, wat ik niet kan aannemen. De heer Sijtsma. Dat is zoo! De heer Roem. Dan wilde ik nog dit zeggen. Het heeft sommige heeren zoo bevreemd, dat men zoo spoedig voor den dag is gekomen met de verordening. Mij heeft het niet verbaasd. Ik weet, dat ook andere plaatsen een dergelijke belasting hebben, b.v. Alkmaar. Deze verordening beslaat drie zijdjes druks. Ik kan mij zeer wel voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders die op een avond hebben doorgewerkt, en, de argumenten kennende, onze verordening even in elkaar hebben gezet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 6